Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

ik ben boef

betekenis & definitie

(19e eeuw) (dobbelspel) gezegd door een dobbelaar die het laatst werpt of de rest van het geld ontvangt.

• In Westfriesland zegt een dobbelaar, die het laatst moet werpen, d. i., de laatste beurt heeft of de rest der centen ontvangt: “ik ben boef,”. (De Navorscher. 1863)