Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-08-2020

ijsiebochelen

betekenis & definitie

(1969) (kindert.) bij dooi over het dunne ijs (waarop een laag water staat) lopen. Daarbij moet je uitkijken dat je er niet doorzakt. Je moet rennen maar je mag ook niet te zwaar neerkomen. Bochelen betekent o.a. een kromme rug zetten (de houding die men aannneemt tijdens het rennen?). In Utrecht wordt dit 'roempie trappen' genoemd.

• Ik moet na het broodeten meteen weer naar school, zeggen ze, we gaan ijsiebochelen achter de dijk. Het heeft al een paar dagen gedooid. Er staat een flinke laag water op het ijs. Het bobbelt onder je voeten, als je niet uitkijkt zak je er door. Je moet rennen en toch niet te zwaar neerkomen. En als het ijs breekt spring je gauw verder. IJsiebochelen kan meestal maar een dag. (Sal Santen: Jullie is jodenvolk. 1969)
• Bochelen. In Noord- en Zuid-Holland: meestal alleen bochelen, soms ijsiebochelen. (Ewoud Sanders in NRC Handelsblad, 29/03/2004)
• (Ewoud Sanders: Allemaal woorden. 2005)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• Binnenkort een filmpje uit 1962 met jongens van en rond de Vinkeveense Julianalaan die Roempie lopen (ijspiepen, schotsie bommen, schollegie dansen, ijsiebochelen, krakkielopen, zoempie lopen enz. (Facebook, 02/12/2015)