Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-08-2020

huishoudster

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Ned.-Indië, euf.) bijzit; concubine.

• Huishoudster, bijzit. (Maleisch-Nederduitsch woordenboek. 1863)
• Zoo'n smeerlap! Dacht hij soms, dat zij zijn huishoudster wilde worden? (P.A. Daum: Hoe hij Raad van Indië werd. 1888)
• Ménagère: huishoudster — bijzit. (F.P.H. Prick van Welly: Neerlands taal in 't verre Oosten. 1906)
• Njaai (Njahi) — Inlandse huishoudster, bijzit van een blanke in Indië. (A. Huizinga: Handboek van vreemde woorden. 1953)
• Nyai dient niet verward te worden met nyai in de betekenis van huishoudster, bijzit van een Europeaan. (Korrie Korevaart: Vrouwen in taal en literatuur. 1988)