Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-04-2023

concubine

betekenis & definitie

(17e eeuw) (euf.) hetzelfde als bijzit*. Volgens het WNT: 'eene vrouw met wie een man buiten echt samenleeft; bijzit. Thans weinig meer in gebruik.' Het woordenboek citeert o.a. Bredero. Ontleend aan het Latijnse 'concubina'. Bijna twee millenia geleden door de Griekse wijsgeer Democritus als volgt verwoord: "We hebben maitresses voor ons plezier, concubines voor huishoudelijk werk en echtgenotes voor ons nageslacht." De Azteekse heerser Montezuma bezat vierduizend concubines, de Chinese keizer Feiti tienduizend. Aan het Chinese keizerlijke hof hielden klerken de menstruele cycli van de concubines bij. Hierdoor moest het keizerlijke zaad niet onnodig verspild worden aan vrouwen die niet vruchtbaar waren.

concubine, een bywijf, een bysit, een bywijf is soodanig een, die van een man genoomen word als wijf of vrouw, behalven de getrouwde vrouw, die hy heeft. Welke daad by ouds (als in sik self niet kwaad zijnde, gelijk ʼt nu ook nog niet is, schoon ʼt nu ongeoorloft is) geoorloft was, dat een man booven een of meer getrouwde vrouwen, nog verscheyde bywijven nam. En bestond dies tijds het onderscheyd tusschen een getrouwd wijf, of bywijf, maar alleen daar in, dat een man de bysit maar tot sik nam sonder houwlijks goed, of houwlijkse voorwaarde, om dier oorsaak en erfde wederom de bywijven niet by versterf des mans, maar heur wierd maar alleen een seker stuk gelds gegeeven, daar sy mede afstonden. Concubine, een boele, of bysit, is een vrijster of weduwe, die met een vryer, of wedunaar, liefde pleegt buyten houwlijk. Bysit wordse gesegt van de bywooning buyten houwlijk: of boele van boelen of boeleren, ʼt welk beteykent beminnen, of het werk der liefde pleegen, gelijk tusschen man en vrouw geschied. Boelschap, of bysitschap en is mede in sik self niet kwaad, alhoewel sulks, als ook het veel houwlijk, by de land-wet, niet sondens halven, maar om eenige goede insigt, en rede, verbooden werd. (Adriaan Koerbagh: Een bloemhof van allerley lieflijkheyd sonder verdriet. 1668)
• ‘Schreeuw niet zoo,’ antwoordde Adriaan heel rustig. ‘Of zij nu zijn tante, zijn dochter of zijn concubine is, het feit blijft bestaan, dat zij ons samen de schat wilden ontstelen.’ (Leonard Huizinga: Adriaan en Olivier. 1939)
• Concubine, bijzit. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• De film was een of ander onduidelijk verhaal van een kerel die een massage-instituut beheerde met zijn concubine. (Jan Cremer: Made in USA. 1969)
• Elk van ze had naast zijn wettige vrouw nog een concubine of bijzit ergens in Paramaribo, en bitter dacht ze, ‘ook wat dat betreft is hij een echte Surinaamse man, hij heeft ook twee vrouwen’. (Cynthia McLeod: Hoe duur was de suiker? 1987)
• Er stond nog een bespreking met de directie van de Gasunie in Groningen op zijn programma; 's avonds moest hij in Den Haag naar een staatsbanket ter ere van een afrikaanse president, wiens naam hem was ontschoten, - zonder Helga, want concubines waren niet welkom aan het Hof. (Harry Mulisch: De ontdekking van de hemel. 1992)
• De huishoudsters van het voc-personeel waren meestal Balinese vrouwen, die njai werden genoemd. Dat woord ging ‘concubine’ betekenen, maar oorspronkelijk was het volgens Van der Tuuk ‘de gewone term, waarmede men een jonge vrouw van de laagste klasse vriendelijk toespreekt; het betekent “jongere zuster”’. (E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950 (vertaling Maarten van der Marel en René Wezel). 1998)
• Andere vorsten hadden veel grotere harems: de Azteekse heerser Montezuma bezat vierduizend concubines, de Chinese keizer Fei-ti zo’n tienduizend en de Indiase brahman Udayama bijna zestienduizend. (HP/ De Tijd, 20/04/2001)
• De generaal plantte zich via talrijke echtgenotes en concubines voort, en zo ontstond een grote menigte afstammelingen: de zogeheten Ng-lineage. (Karina Meeuwse: Lang leven. Het familieverhaal achter een Chinese toko. 2020)