Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-03-2022

hebachtig

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) hebzuchtig, inhalig.

• (Petrus Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1802)
• (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• De officiële media in de Sowjet-Unie hebben zondag hun aanvallen op Jelena Bonner, de lotgenote van de dissidente kernfysicus Andrei Sacharov, verder opgevoerd. Het regeringsblad Izvestia noemde haar een 'verbitterd en hebachtig' mens die de Russische wet heeft overtreden en haar man heeft aangezet tot een hongerstaking. (Nederlands dagblad, 22/05/1984)