Wat is de betekenis van Hebachtig?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

hebachtig

(19e eeuw) (inf.) hebzuchtig, inhalig. • (Petrus Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1802) • (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895) • De officiële media in de Sowjet-Unie hebben zondag hun aanvallen op Jelena Bonner, de lotgenote van de dissidente kernfysicus Andrei Sacharov, verder...

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hebachtig

bn., (gemeenz.) begerig, inhalig.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hebachtig

('heb) bn. tot hebben, bezitten geneigd.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hebachtig

HEBACHTIG, bn. (gemeenz.) begeerig, inhalig een hebachtig mensch. HEBACHTIGHEID, v.

2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Hebachtig

Hebachtig, bn. (-er, -st), inhalig; (beter) hebzuchtig. *-HEID, v. gmv.

Gerelateerde zoekopdrachten