Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-05-2023

handschoentje

betekenis & definitie

(1906) (Ned.-Indië) een bij volmacht gehuwde vrouw. Zie ook: met de handschoen trouwen.

• ‘Kom, mijnheer Van Dordt, hoe ging 't nu verder met dat aardige “kevertje” zooals u haar noemt?’ vroeg de vleezige collega van den gastheer.
‘O, dat ‘handschoentje?’ zei Paul, die een oogenblik zijn aandacht geheel door den wijn had laten in beslag nemen. Hij had verteld van een ‘jonge’ dame bij hem aan boord, toen hij de reis deed, die ‘uitkwam’ om haar man met wien zij bij volmacht getrouwd was, te Batavia te ontmoeten.' (Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8. 1898)
• Wij (hebben) nog onze „handschoentjes” en onze „staarten". (Priick van Wely: Koloniaal Nederlandsch-Engelsch, Fransch, Duitsch aanvullend Hulpwoordenboek. Supplement op alle in Nederland verschenen Lexica. Batavia. 1906)
• Een handschoentje: een met de handschoen getrouwd meisje dat overkomt. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Tegenover dit taalbederf staat echter een ander verschijnsel van gezonden aard, namelijk dat in Indië een groot aantal aardige woorden in omloop zijn, die, Nederlandsch van klank en zelfs van stam, in het moederland geheelonbekend zijn. Zoo spreekt men ginds van een glimpieper (gluiper), een gladakker (straathond), de boei (gevangenis), een bultzak (matras), een knaap (tafeltje), een katje (berisping, standje), een klipsteen (halfbloed, femininum: klipsteentje), een biekje (paard), een wagen (rijtuig),een ronzebons (fanfarecorps,fuif), de stipzolder (rekenkamer), een handschoentje (een bij volmacht gehuwde vrouw), een labaar (lange jas) enz. (de Groene Amsterdammer, 26/06/1920)
• Het handschoentje zegt ’s nachts om 12 uur op de onderbrug haar boord-liaison hartstochtelijk vaarwel. Niemand, die er ongezien getuige van is, stoot zich eraan. (C. Borstlap: Een schip vaart uit. 1936)
• In mijn verbeelding zie ik mijn moeder als ‘handschoentje’ op weg naar haar man in Indië, een rijzige jonge vrouw van een ontwapenende argeloosheid. (Johan Fabricius: De hoed met de struisveer. 1979)
• Handschoentje: informele benaming voor een vrouw die destijds als bruid naar Nederlands Oost-Indië vertrok om daar haar man te ontmoeten. De bruidegom was niet aanwezig geweest op de officiële huwelijksvoltrekking, maar slechts vertegenwoordigd door een handschoen. (het Vrije Volk, 26/03/1991)
• Handschoentje: een (meestal Hollandse) vrouw die in Nederland (met de handschoen) trouwt met een man die in Indië woont. De afwezige man wordt gesymboliseerd door een handschoen tijdens de huwelijkse plechtigheid. Later kwam de vrouw dan over naar Indië. (Fred S. Loen: Petjoh. Indisch woordenboek. 1994)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• Kinderboeken vond ik meestal vrij saai. Het liefst las ik de boeken uit mijn moeders boekenkast zoals Tropenadel van Henri van Wermeskerken. Dat is wel een van mijn lievelingsboeken geworden. Het ging over de Indische nouveaux riche, over het speciale leven van die planters. Over vrouwen die als handschoentje uit Nederland overkwamen. (Violet Falkenburg: Van hoelahoep tot Hyves. 2010)