Wat is de betekenis van handschoentje?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

handschoentje

(1906) (Ned.-Indië) een bij volmacht gehuwde vrouw. Zie ook: met de handschoen trouwen. • ‘Kom, mijnheer Van Dordt, hoe ging 't nu verder met dat aardige “kevertje” zooals u haar noemt?’ vroeg de vleezige collega van den gastheer. ‘O, dat ‘handschoentje?’ zei Paul, die een oogenblik zijn aandacht...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

handschoentje

handschoentje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord handschoen

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Handschoentje

o. (-s), 1. kleine handschoen: 2. (Ind.) dame die met de handschoen getrouwd is; 3. (Zuidn.) handgift; fooitje.

2024-04-26
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Handschoentje

benaming v/e bruid, die in Ned. m/d handschoen trouwt, d.w.z. bij speciale volmacht terwijl de bruidegom zich in N.O.-I. bevindt.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

handschoentje

o. (-s) 1. Eig. kleine handschoen. 2. Metn. met de handschoen getrouwde vrouw.