Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-05-2022

hacker

betekenis & definitie

(1982) (< Am-Eng.) computerkraker; iemand die zich met behulp van een modem illegaal toegang verschaft tot computers die via het telefoonnet bereikbaar zijn (het hacken). Pejoratief. In de Amerikaanse computerterminologie heeft het woord niet noodzakelijk een pejoratieve connotatie. Daar staat het ook voor een `enthousiast computerfanaat'. Hackers zien zichzelf als de beoefenaars van een educatieve sport; in de ogen van buitenstaanders zijn ze echter vaak een bron van ergernis en worden ze beschouwd als criminelen.

• Hackers - computer-verslaafden (de volgende woorden zijn uit hun taal) wetware - het menselijk brein menu - lijst van functies ('Let me menu my schedule and I'll get back to you about lunch'). (NRC Handelsblad, 20/11/1982)
• Voor een bedreven hacker bestaat er gewoon geen enkel programma dat hij niet kan kraken. (Knack, 03/07/1985)
• Ook tegen chantage, van bijvoorbeeld computerprogrammeurs en kwaadwillende „hackers", zijn inmiddels systemen in de handel. (Het vrije volk, 22/07/1986)
• Ik ben begonnen als computerkraker, een `hacker', zoals dat heet. (de Volkskrant, 30/05/1987)
• In een periode van zes weken voor Kerstmis vorig jaar is de slecht beveiligde telefooncentrale in Kopenhagen gebruikt door `hackers', zoals computerkrakers in Duitsland worden genoemd. (de Volkskrant, 10/09/1988)
• `Wij zijn geen terroristen, maar hackers. Computerkrakers, ` antwoordt Stephen Wernéry, woordvoerder van de Duitse CCC of `Chaos Computer Club' op de vraag of hij de Belgische CCC kent. (de Morgen, 24/09/1988)
• Een student aan de Tilburgse universiteit betrapte vorige week zogenoemde hackers, die met behulp van het Amsterdamse rekencentrum aan het inbreken waren. (het Parool, 04/05/1991)
• Hackers hebben weinig respect voor sloten (op deuren of computers) en nog minder voor bureaucratie, vooral als de bureaucraten geen verstand hebben van techniek. (Kijk, mei 1995)
• Hacker: Oorspronkelijk een benaming voor mensen die creatiever omgingen met elektronica en software dan anderen. Sinds de jaren tachtig gebruikt als aanduiding voor onverlaten die inbreken in computersystemen om zichzelf te verrijken of bewust schade toe te brengen. (Het ABC van de cybertaal in De Tijd, 16/04/1996)
• De Nederlandse jongeren hebben 24 afleveringen de tijd om zich in de zwervers, de hackers en de skaters van Kika te herkennen. (Elsevier, 08/05/1999)
• Hackers hebben het internet zo lek als een mandje gemaakt. (A.F.Th. van der Heijden: Kwaadschiks. 2016)