Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-07-2023

flikkeren

betekenis & definitie

1) (1860) (plat) gooien, smijten. Syn.: besjoeren*; bonjouren*; donderen*; donderstenen*; flatsen*; flikkerstralen*; jensen*; jetsen*; jonassen*; kankeren*; ketsen*; keutelen*; kieperen*; knikkeren*; kukelen*; kwakken*; lazeren*; lazerstralen*; mieteren*; peunen*; pleuren*; rotten*; sodeflikkeren*; sodehannesen*; sodekankeren*; sodekwakken*; sodemieteren*; sodemirakelen*; tiefen*; tiefstralen*.

• flikkeren, smijten, wegwerpen; hij flikkerde hem ter neêr ‘hij smeet hem ter neder’; hij flikkerde de massematten in 't majem ‘hij wierp het gestolen goed in 't water’. (Verwoert: De Geheimtalen. ca. 1860)
• ‘Flikkert 'm maar in hok drie!’ brulde ie tege de grandige, waar ie om gebeld had. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Als je maar uitschijt met die goeie panne over de muur te flikkere lamstrale ik zien het best en als je maar weet dat ik je alles zal late terug betale tot de laatste spie names de rederij Zjeemenof. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Ja jong, ik heb 'm zo uit z'n graf geschept en in de sloot geflikkerd! (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp. 1946)
• Flikker me maar in de gevangenis. (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• Je hele rotzooitje wordt de straat opgeflikkerd. Da’s Hòllands! (W.F. Hermans: Paranoia. 1953)
• Nou, ik ben pas door mijn vrouw het huis uitgeflikkerd. (Ab Visser: Leven van de pen. 1965)
• Ik heb die brief dit keer maar in de kachel geflikkerd. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Feit is dat hij haar fiets in de Rijn heeft geflikkerd. (Gerrit Krol: Maurits en de feiten. 1986)
• Tegen vijf uur had Adje er genoeg van. Hij flikkerde de doos tegen de muur en Jules door de kamer. (Yvonne Keuls: Meneer en mevrouw zijn gek. 1992)
• Alleen de schrijfsels van echte gekken flikker ik in de prullenbak. (Nieuwe Revu, 01/03/1995)
• En dadelijk kunnen we het eindproduct kant-en-klaar bij iedere platenmaatschappij in ieder land op het bureau flikkeren. (Leon Verdonschot: Hart tegen hart. 2005)
• Ze kunnen er bommen op flikkeren, en het maakt geen ene zak uit. (Auke Hulst: Jij en ik en alles daartussenin. 2006)
• Nadat we al onze koffers en de teevee in de trein hadden geflikkerd, lieten we de winkelwagen op het perron staan…. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Later hoorde ik dat een personeelslid een blik benzine naar binnen had geflikkerd, de hele boel in de hens. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• Wat denk je dat er met je gebeurt als ik je nu in het water flikker? (Alex Boogers: Alleen met de goden. 2015)
• Nu na de hersenbloeding kom ik op die verre plek niet meer, dat zou dom zijn, want dan flikker ik in de sloot. (Martine Bijl: Rinkeldekink. 2018)
• De bp-man vierkant uit uw vriendenkring flikkeren, schreef ze in iets truttigere bewoordingen, is niet genoeg, grootvader. (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)

2) (1919) (inf.) (met kracht) vallen. Syn.: aflazeren*; afmirakelen*; donderen*; donderstralen*; joekelen*; kaaien*; kajemen*; kukelen*; kwakken*; lazeren*; mieteren*; mirakelen*; op zijn plaat* gaan; salamanderen*; sodemieteren*; sodemirakelen*; stertzen*.

• ... de glazenwasser die dertig jaar geleden van de ladder flikkerde... (Robert Long: Liegen mag. 1993)
• ‘Ik ben gisteren van de hoogste rekstok geflikkerd,’ zeg ik tegen mijn moeder. (Francien Regelink: Francien laat je tieten nog eens zien. 2016)

3) (1937) (Barg.) homoseksuele handelingen plegen.

• Flikkeren: homosexuele handelingen plegen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• flikkere, sodomie bedrijven. (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• Toch is dit mislukte stuk (het zij de voortreffelijke Annie Schnydt met gemak vergeven) een verademing. „leder zijn deel": ongein van jewelste, zoals mijn collega heeft geschreven. En dat „Hof van Holland"! De VARA die homosexuelen laat flikkeren alsof ze hoeren zijn. Ik ken heel wat homosexuele mannen en vrouwen, en ik heb nog nooit een van hen zo mal zien doen. (Het vrije volk, 09/02/1976)