Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-09-2021

flikkerij

betekenis & definitie

1) (1970) (pej.) homoseksualiteit.

• "Kotsmisselijk vverd je van het slot. De stumper zag zijn anderszijn gelukkig zelf als een soort genade. Maar voor mi is het een miskleun van de natuur".
,,Katholieke Ruigpoten Omroep wanneer komt de tweede les flikkerij op het scherm?" (Leeuwarder Courant, 15/05/1970)
Reizen dat was een veldtocht, had Anton gezegd. Berlijn had een vervloekt verleden maar was nog altijd de roze hoofdstad van Europa en het kuur- en bedevaartoord van de flikkerij. (Willem Bijsterbosch: Handlangers. 1985)
• Flikkerij en jodendom, dat was van hetzelfde overbodige laken een pak. (Frans Kellendonk: Mystiek lichaam. 1986)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• Maar ik vind haar zelf wat mager, die verklaring, net als het door de essayerende verteller verwoorde inzicht: 'Flikkerij en jodendom, dat was van hetzelfde overbodige laken een pak'. Is dat homohaat? Antisemitisme? (NRC Handelsblad, 23/02/1996)

2) (2015) (plat) lichaam: 'iemand op z'n flikkerij geven'.

• Als je het tegen moeder zegt, geef ik je op je flikkerij. (Hans Dorrestijn: Zelfs Christus aan het kruis had het beter dan ik thuis. 2015)

3) (1909) (inf.) in uitdrukkingen zoals 'goede of gouden flikkerij': voordelige zaak.

• Flikkerij. In de uitdr. dat is goede flikkerij, 't is een voordeelig zaakje. (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• De tweede vlooienmarkt in de Jaap Edenhal in Amsterdam trok het afgelopen weekeinde 8500 bezoekers en ruim tweehonderd (overwegend particuliere) standhouders. Eens rekenen: 8500 keer vier gulden (volwassenen) dan wel 2,50 (kinderen), en vierhonderd keer 42,50 (kraamhuur per dag). Een gouden flikkerij kortom, om maar even in de terminologie van de rommelmarkt te blijven.(Het Parool, 19/03/1984)