(1713) tussenwerpsel, krachtterm. Ook ter intensivering: in hoge mate, erg.
• donderse, bn. Lelijke, akelige. | Weer bloift die donderse joôn toch! Zegsw. de hêle donderse boel, het hele zootje. | Hai het de hêle donderse boel verkocht. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Kruisen bij harde wind in de Ringvaart, een redelijk smal kanaal, dat was een donderse prestatie die om enigerlei reden volbracht moest worden. (Martine Bijl: Hindergroen. 2016)
Gepubliceerd op 01-06-2020
donders
betekenis & definitie