Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-06-2020

dolk

betekenis & definitie

(16e eeuw) (euf. of sch.) mannelijk lid. Ook wel: liefdesdolk. Vgl. geweer*.

• ... mijn hand te laten afdalen, onder zijn broekriem door, tot ik zijn kloppende, van bloed verzadigde dolk en levensboom zou voelen, die ik niet meer zou loslaten voordat hij mij zou zegenen en ik zijn Heilig Vocht, in een weldadige, verzengende gloeiing, in mijn handpalm zou voelen spuiten. (Gerard Reve: Nader tot u. 1966)
• (Gerard Reve: Ik had hem lief. 1974)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Fabian streelde trots het nog altijd harde dolkje onder zijn buik. (Eric Kollen: Tinkelbells uit Amsterdam. 2016)