Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-08-2023

doei

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (Barg.) honger. Reeds opgetekend in de Zaanstreek.

• Doei, voor honger meer gebruikt dan schroei. (Taco H. de Beer (red.): Onze volkstaal. 1882-1890: Zaansche woorden en uitdrukkingen)
• (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897)
• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934)
• O! O! wat heb ik een doei! Wat gaat me lintwurmpie weer te keer! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• 'k Had er eeuwig honger, een doei waar 'k an vergaan most. (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Doei, (Barg.) honger. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• We moazen doei (We hebben honger). (Taal en tongval. 2003)

2) (1971) (inf.) afscheidsgroet, tussenwerpsel. Ook wel: doeg. Tegenwoordig nog: dikke doei. Volgens Marlies Philippa (Onze Taal, oktober 1992) is 'doeg' een verbastering van 'dag' en van oorsprong een dialectwoord: Zaans. Op het einde van de 19de eeuw was het onder mannen, vrouwen en kinderen heel gewoon, niet alleen in de Zaanstreek maar ook in West-Friesland. De variant ‘doeg’ wordt door velen beschouwd als een vrouwenwoord. Komt ook voor als uitroep van verbazing of ontkenning: ja doei! Uit een onderzoek onder studenten, gepubliceerd in 1997, bleek dat 'doei' bovenaan de lijst van afscheidsgroeten stond.

• Hoe ik nog steeds niet tegen een provinciaal kan, die een plat- Amsterdamse uitdrukking verkeerd gebruikt. Of een buitenlander die, hier wonend en onze taal sprekend, 'Doeg' gaat zeggen, in plaats van 'Dag'. (Simon Vinkenoog: De andere wereld. 1978)
• Ze antwoordde mat: ‘Doeg.’ (Simon Carmiggelt: De avond valt. 1980)
• Doeg (spreek uit doech), is al vrij oud, zeker 30 jaar. Nu hoort men steeds vaker doei. Het wordt vooral door vrouwen gebruikt. (Onze Taal, september 1983)
• Na 'doeg' dat vanuit West-Friesland de wereld veroverde, zou dat het tweede stukje spreektaal zijn dat zich vrij recent (in de taalgeschiedenis is 10 à 20 jaar heel recent) in het AN (Algemeen Nederlands) genesteld heeft. (de Volkskrant, 26/04/1986)
• Ga maar gauw genieten, ook van die andere splinternieuwe reportages en posters. Van ons voor jou. Doei! (Popfoto, juli 1986)
• Ik ga gauw terug naar de kinderen. Doei! (Freek de Jonge: Het damestasje. 1987)
• Mijn AVRO-radiomakkers vinden dat ik moet besluiten met doe-oei!! (Popfoto, februari 1987)
• Hoi?! Waarom zei Ben niet doeg of doei? (Johnny van Doorn: De lieve vrede. 1990)
• Snelle gesprekken in het teken van welkom of afscheid: "Houdt je taai'. "Wat ben jij veranderd'. "Nou, doeg, schrijf je'? (Algemeen Dagblad, 30/09/1992)
• Goeie reis. Haha. Dank u. Dag. Doei. (Rob van Erkelens: Het uur van lood. 1993)
• Hij is zelfs in Nederland geweest en neemt afscheid met "Doeg!' (NRC Handelsblad, 21/08/1993)
• Na anderhalve week eindexamens zijn de scholieren routiniers, die zich niet meer druk maken over een foutje hier en een gemist puntje daar. "Nou jongens, ik ga maar eens richting huis.' "Ja doeg.' (Trouw, 23/05/1997)
• De Nederlander haalt diep adem, laat zijn stem dalen en brengt een 'doei', 'doe-oeg' of 'dahhag' ten gehore van een welhaast verzengende warmte en intensiteit. (Herman Vuijsje e.a.: Typisch Nederlands. 2000)
• Het stekkertje is zo gemaakt dat je het niet zelf kunt repareren. Ik moet online een nieuwe bestellen. Ja doei. Ik vind wel iets dacht ik. (Daniel Lohues: Zes jaar vrijdagmiddag. 2012)
• ‘Wist jij trouwens dat ik op Curaçao voor Victoria’s Secret werk? Ik heb Doutzen ontmoet.’
‘Ja, doei. Geloof je ’t zelf?’ (Jantien van Driel: Bickle. 2017)
Zie je morgen. Dikke doei dan maar. (Jojanneke Buschgens: Salomé. 2018)