Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-09-2021

dierage

betekenis & definitie

(18e eeuw) (adelijke kringen) lelijke, boosaardige vrouw. Betekent letterlijk: gedierte. Soms ook van zaken, bijv. ‘wat een dierage van een jurk’: wat een lelijke jurk. Woorden eindigend op -age (zoals dierage en bibberage) komen bijna niet meer voor in de Nederlandse taal. Ze werden vaak spottend gevormd en hebben een informeel karakter. Ook wel gespeld (naar de uitspraak) als ‘dierazie’. Volgens Endt (Bargoens Wdb) een scheldwoord van en voor vrouwen.

• Wie weet, jongen, welk een klungel van een dierage je nog krijgt. (E. Bekker, Wed. Wolff: Historie van den Heer Willem Leevend. 8 dln. 1784-1785)
• Dat's geen spek voor jou bek, dierage. (de Groene Amsterdammer, 09/03/1890)
• De bu'vrouw zat 'r vlak bai, moe... ze zit er nòg... dat luie dierazie zit zeker weer te maffe... (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• De eerste, die ze kregen, was een dierage (leelijke meid, een dier) een helhaak (helleveeg) van belang, die een bek had als een hooischuur (brutaal zijn). (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• Wat 'n onuitstaanbaar dierage, om an de juffrouw te klikken dat ze d'r mouw dichtgenaaid hadden. (S. Falkland: Schetsen. 1904-1915)
• .... en, christeneziele noggetoe dat ouwe dirazie keek mijn maar met van die smullige ooge an, da’k dacht ... „nou, daar ga je... (M.J. Brusse: De zonderlinge avonturen van "Zijne Excellentie de Generaal". 1915)
• De bu'vrouw zat 'r vlak bai, moe... ze zit er nog.... dat luie dieraze zit zeker weer te maffe... (M.J. Brusse: Rotterdamsche Zedenprenten. 1921)
• Hou op, dierage! Als je spot, word ik wéér boos. (E. Belinfante-Belinfante: Mies Demming. 1925)
• Veruit!.... Of je ken d'r weer van langs krijgen, dierage! (Herman Heijermans: Vuurvlinder-tje. 1925)
• En dat ouwe dierage? Zal die geen herrie schoppen? (Johan Fabricius: Nacht zonder zegen. 1955)
• Haar instinct had haar voor die Lien gewaarschuwd, een zinnelijk dierage... (A.M. de Jong: Het geslacht Verhagen. 1956)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)
• Dierage: monsterlijke jurk. (Jan Meulendijks & Bart Schuil: Tien voor taal. 1991)
• Mijn grootmoeder ging met mijn zuster naar Maison de Paris om een nette jurk te kopen. De verkoopster liet er een zien, waarop mijn grootmoeder uitriep: 'Juffrouw, wat een dierage (monster) van een jurk!' (Agnies Pauw Van Wieldrecht: Vin-je dat we een hoed op moeten? Persoonlijke herinneringen aan een bijna vervlogen levensstijl. 2003)
• (Lex Reelick, Cor Swanenberg, drs. Erwin Verzandvoort & Michel Wouters: Bosch woordenboek. 2009)
• Dierage: Scheldwoord, een ‘haai’ van een vrouw. ’t Is mar goed dèt dè dierage gaot. Gelukkig dat die ‘haai’ weggaat. BW p.27: scheldwoord van en voor vrouwen. Dier, met Franse uitgang –age, dus eigenlijk: gedierte. HBW 63. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)