(19e eeuw) (Vlaanderen, euf. of sch.) dronken zijn.
• Hij is zat: is scheef geladen, weegt scheef, is in de boonen, is door den neus geboord, heeft den keizer (of den prins, den reus) gezien, heeft te diep in 't glas gekeken, komt van 't heilig Land, is in de oor gebeten, heeft den veldwachter gezien, zit met de kelderkoorts, heeft een kan (of een peer) aan, heeft zijn vracht, gaat op zijnen kop, heeft 'nen sabel aan, is gesabeld, komt scheef geladen van de merkt, heeft strooien beenen, meet de straat (of de kassei), draagt de vaan, legt watergangen, is van Stokers (of Brouwers) hond gebeten, ziet sterren, heeft 'nen kant aan, heeft zijn vaders leerzen aan, valt over zijn beenen, gaat in den molen, zijn tong slaat ijzer, heeft een stuk in zijn kraag. (Amaat Honoraat Joos: Schatten uit de volkstaal. 1887)