Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-07-2023

zat

betekenis & definitie

1) (16e eeuw) (inf.) dronken. Vaak aangevuld (ter versterking): zo zat als een kanon, als een dragonder enz.

• Hy zingt: Ben ik nu dronken, of ben ik nu zat, Ben ik nu dronken, of ben ik nu zat... (Jacobus Rosseau: De zingende kramer of Vermaakelyke Krispyn. 1718)
• En met dien tamboer te Haarlem is het even zoo afgeloopen; hj was ook, daags nadat hij in den Hout zich zat gedronken had, een lijk.(Gesprekken vanmilitairen over het nadeel van den sterken drank. 1862)
• Nee, dat doe ik thuis, me zat drinken.(Herman Brusselmans: Heden ben ik nuchter. 1986)

2) (16e eeuw) (inf.) in overvloed; voldoende. Het WNT citeert o.a. Salomon van Rusting: "Een die in weelde leeft, heeft altyt vrinden sat."

• Zat, overvloedig, volop. Ik heb tied zat = ik heb zat tied; ik heb ’t zat aan tied. Der is zat ; der is zat genog. Waark is hier zat. Der is roemte zat. Wie kim ’t zat doun; Stad en soms W. K. wie kinn ’t mit zat down = mit gemak, mit glans. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Brood zat, hè jonges? (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Touw zat! - zei Jaap en keek goedkeurend naar de zoldering, waar grote strengen touw hingen, dik en dun, van allerlei maat. - (J.M. Selleger-Elout: Andertje. 1950)
• We hebben hier lol zat. (Rinus Ferdinandusse: Op de barkeeper beschouwd. 1967)
• Een hotel zouen we daar wel boeken. Gewoon, het duurste dat er was. Makkelijk zàt. (J..A. Deelder: Schöne Welt. 1982)
• Zat, voldoende, genoeg. Drie eerepele, mêr 'oofd-ik echt iet; da's voor mên al zat genog, 'eus: ik behoef echt niet meer dan drie aardappelen, dat is voor mij al meer dan voldoende, heus waar! De toevoeging van het telw. genog (zie - ) aan het bn. zat kan worden aangemerkt als een wat overbodige benadrukking van het voorafgestelde. (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Een mooi veulentje erbij, hoe lijkt je dat? De stal is groot genoeg en ’s zomers kan het gewoon in het weiland. Gras zat! (Marga Kool: Een kleine wereld. Terug naar het dorp van mijn ouders. 2006)
• Luister meneertje, ik heb het ook druk zat. (Peter Drehmanns: De schrijver en zijn meisjes. 2011)
• Als je wilt, kun je blijven slapen. Ruimte zat. (Bert Wagendorp: Ventoux. 2013)
‘Hoe zou die robot onderscheid kunnen maken tussen onkruiden en opkomende sperzieboontjes?’
‘Makkelijk zat. Je kunt hem toch voorzien van een computer die je zodanig voorprogrammeert dat de robot een zoekbeeld heeft en precies weet wat hij weg moet halen en wat hij moet laten staan?’ (Maarten ’t Hart: De moeder van Ikabod & andere verhalen. 2016)
• Me dunkt dat jullie tijd zat hebben om dat jong op te halen. (Guus Bauer: Vogeljongen. 2016)
• Laten we het maar uitzingen tot de meivakantie, denk ik. Mooi zat. (Conrad Berghoef: Leraar op de fiets. 2021)