Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-09-2022

de grote kaars

betekenis & definitie

(1900) (inf.) het grote licht; de zon.

• De groote keers gaat uit, de zon gaat onder; het wordt donker. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• De zon omschrijft Huygens in navolging van Du Bartas op allerlei wijzen. Ze staat in dit dichtwerk aan de hemel als de kandelaar en lichter van de hemel; elders als ' s werelds oog, of als de grote kaars van de wereld… (Theo Jan Beening: Het landschap in de Nederlandse letterkunde van de Renaissance. 1963)
• … de avond valt, avonden, het grote licht is uit, de grote kaars gaat uit… (Ludovicus Brouwers: Het juiste woord. 1965)
• De avond valt: de grote keers is uit. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)