Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

de blits maken

betekenis & definitie

(1963) (ook: blitsen) (jeugd) ergens mee pronken; indruk maken door het leveren van een opmerkelijke prestatie; opvallen door zijn modieus voorkomen; in het oog lopen door het dragen van hippe of blitse kleding. Deze uitdrukking stamt uit het begin van de jaren zestig van vorige eeuw en was oorspronkelijk vooral in zwang onder jongeren, soldaten en in onderwereldkringen. De connotatie met (hippe, moderne) kleding heeft te maken met de herkomst. ‘Blits/blitz’, een ondertussen wat belegen jeugdterm voor `uitdagend, opvallend' of, zoals het tegenwoordig heet, onwijs gaaf*, is terug te voeren tot Rotwelsch, waar het staat voor `nieuwe kleren' (sinds 1916 Wolf). Het komt van middeleeuws Duits ‘Blitz’ (bliksem, schittering).
Salleveldt 1978 definieert blitz als `mooi' en geeft als voorbeeld: dat is niet zo'n akelig mooi blitzpak (dat is een keurig pak). Jan Wolkers heeft het in Brandende liefde (1981) over het `een of andere blitse zwartleren jack'. Blits werd in jeugdkringen vrij snel toegepast op alles wat `opvallend goed' was. Zo kon men spreken over een blitse wagen, een blitse film of blitse muziek. Een blitser was niet alleen een `pooier in een mooi kostuum, met een wagen ter beschikking', maar ook ieder hip, bont of ook wel jofel (een ander modewoord uit die periode) ingepakt jongmens: `Duizend van die hippe blitzers' (Arie B. Hiddema: Kassa, 1971). Zo iemand noemde men ook wel een blitskikker. Blitsen met iets betekende: ergens mee pronken, schitteren: `Hij heeft me verteld dat hij schoon genoeg heeft van de vlakte en van het blitsen met auto's' (Simon Carmiggelt: We leven nog, z.j.); `Ik vrat gelijk alle kaasblokjes op (Edammerkaas, speciaal door hen meegenomen uit Holland om te blitzen tegen collectioneurs en aspirantkopers) ...' (Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966). De uitdrukking ‘de blits maken’, onlosmakelijk verbonden met de jaren zestig, wordt ten onrechte als verouderd bestempeld. Ze wordt nog regelmatig in de pers en literatuur gesignaleerd.

• Hij heeft me verteld dat hij schoon genoeg heeft van de vlakte en van het blitsen met auto's. (Simon Carmiggelt: We leven nog. 1963)
• Ik vrat gelijk alle kaasblokjes op (Edammerkaas, speciaal door hen meegenomen uit Holland om te blitzen tegen collectioneurs en aspirantkopers). (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966)
• Lekker in een mooie auto rijden en maar blitsen. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Edgar wilde de blits maken. (Miep Diekmann: Total Loss, weetjewel, 1973)
• Een strook bleek zand, daarvoor een spierwitte rand of iemand met Kek Droogschuim de blitz gemaakt heeft. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Ik kocht een dure zilveren Mercedes en reed daar dagelijks mee door de stad de blits te maken met een paar mooie vriendinnen, vooral door de Leidsestraat en langs het volle terras van Americain. (Jan Cremer: Logboek. 1978)
• Aan de Côte zult u er echt de blits mee maken. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld. 1980)
• Wil hij de blitz maken met een veel te groot cadeau? (Marjan Berk: Een blonde rat. 1985)
• Eddies grote ideaal is pooier worden en hij maakt graag de blitz. (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Hij koopt dan een Cadillac en maakt helemaal de blitz. (Popfoto, oktober 1988)
• Ida Been hangt ontspannen achterover de blits te maken in haar zoemkar. (Yvonne Keuls: Meneer en mevrouw zijn gek. 1992)
• Zo nu en dan moesten ze met zijn allen bij een schilderij blijven staan. Dat deden ze voor de meester. Kon hij even de blits maken met wat hij ergens in een boekje had gelezen. (Kees van Beijnum: Dichter op de Zeedijk. 1995)
• Hij kon met haar de blits maken op straat, op zijn werk. (Willem Bijsterbosch: De hond. 1996)
• Op een keer kreeg ik een katoenen avondjurk van mijn tante Bep uit Suriname, het zusje van mijn moeder, en daarmee maakte ik echt de blits. (Violet Falkenburg: Van hoelahoep tot Hyves. 2010)
• Op mijn zestiende had ik een Mobylette. Daar maakte ik niet bepaald de blits mee, zoals het toen heette. (Simon Rozendaal: De winkel van mijn vader. 2011)
• Die band maakt de pats, de blits, hoe-heet-’t, daar gaan hele zalen voor plat… (Bart Chabot: Zestig. 2014)
• Nou, zo maak je van de winter wel even mooi de blits op het schoolplein, hè Puck? (Kim van Kooten: Lieveling. 2015)
• Geen skere Marktplaats-troep, nee, de echte shit, gekregen van zijn neef, die graag cadeautjes geeft zodat Milo de blits kan maken. (Kees van Beijnum: Het mooie seizoen. 2017)
• Aldus geplamuurd is het extra prettig na afloop van een televisie-uitzending nog een afspraak te hebben. Want dan maak je de blits. (Mies Bouwman: Gewoon Mies. 2017)