Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-04-2023

das

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (Barg.) strop.

• … en als er veel kleis (zilver) en foks (goud) minje (geld) in voorraad was, kochten wij het tegen 5 pct. op, waarvoor wij een goeden passer (opkooper) hadden in den kan tine-meester B., die met zijn gegabte (gestolen) bajes moos (fictieve munt) geen weg wist en voor een spliet (tienguldenstuk) f 12,50 gaf; en Piekje, zijne dochter, die van haar vader ganfde (stal), gaf steeds f 15; dat gevaarlijke werk werd eindelijk versliegend (verraden) en had de schorre bootsman niet bijtijds onze mazematten (werktuigen) en het klamones (gereedschap) in het majem (water) geworpen, zouden wij gescholmd hebben (geschavotteerd zijn) met jas (geesseling) vonk (brandmerk) en das (strop), en wie weet met hoeveel jaren daarenboven. (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde gevangenis. 1858)
• Das, (barg.), strop. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Hij is te mokum Olf (Amsterdam), voor capti sjone (elf jaren), met jas (geeseling), vonk (brandmerk) en das (met de strop) veroordeeld, en bot op verschut (heeterdaad betrapt), maar zijn kalle (bijzit), heeft nog een menigte kleise en fokse mazematten (gouden en zilveren sieraden) gewoere (verstoppen), gemaakt, en een palmegoon (schildwacht), en kajem (jood), die hier de wacht heeft, neemt nu en dan een cassaaf (brief) voor haar mede, maar de flik (kaarten) en de daaijen (dobbelsteenen) zullen hem nog pijger maken (dooden). (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45. 1926)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

2) (1944) (Gent, inf.) klap, mep, kaakslag.

• Voor een kaakslag vermelden wij er '87, tegen De Vriese 37: Accent-circonflèxe, appeltaarte, astje, astikotje, atoe,' avoes ; blafte, bonkske; cerone; das, draai, drevel; ei ; flabbe, fiere, flijnke, flirre, flitter; garla, gerla of girla; haberdas, handfeeste, handgeld, harde, hoofdftakke, hoolhuizeke ; kaaksmete, kane, kastaander, kegel, kèze, kinnebákslag, klak, klets, kokarde, klynke, klop; lap, lek, lichter, lijnke, luinker ; mespel, moes, mokhijt, · mokke, mossel, mot, muilpere, muke; oester, olienootje, oorklijnke, oorvage ; pardaf, pataat, paté, petater, pere, pille, pieze, plak, plamaaster, plets, puuste, poets ; 'silderee, smete, smoelpere, smoes, spekke, souftette; taarte, taat, tare, tootse, titabaaster, trek ; vage, vivelamoer, vijge, vleitje, vreeuw; wafel, warmappel, wentel, wimbol; zaadje. (Oostvlaamsche Zanten, april-mei-juni 1944)