Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-05-2020

broodje halfom

betekenis & definitie

(1965) (inf.) broodje belegd met pekelvlees en lever.

• Maar eerst: een broodje halfom. (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Uit de joodse traditie stammen bijvoorbeeld Amsterdams zuur, Amsterdamse leverworst en het broodje halfom (met ongelardeerde lever), en van de Vlamingen is de traditionele stoofpot afkomstig. (Jaap van der Wal: Amsterdam. 2005)
• (Bart Chabot: Broodje halfom. 2006)
• Vaak kwam de onuitputtelijke geinponem kermend de zaak binnen met de kreet “geef me gauw een broodje halfom, want ik zie scheel van de honger”. (Jan Luitzen: Max Tailleur. Mijn leven was geen mop. 2010)
• Een saucijzenbroodje, een broodje filet, een broodje halfom. (Mark Verver: Ik heb nergens spijt van. 2012)
• Een uiterst populaire lekkernij was het ‘broodje halfom’: een wit bolletje met daartussen plakken pekelvlees en runderlever. Halfom was van oorsprong een Joodse specialiteit, en het is dan ook geen wonder dat het nergens zoveel gegeten werd als in Amsterdam. (Han Lörzing: Mijn generatie. Een ode aan de babyboomer. 2015)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• Even later zaten we achter een nieuw broodje, ditmaal half­om, maar Ruud was met zijn gedachten bij de mannen van de krul en kreeg geen hap meer door zijn keel. (Maarten Spanjer: Geluk is een herinnering. 2019)