Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 06-12-2022

blauwe

betekenis & definitie

1) (1922) (scheldw.) Indo. In Ned.-Indië meestal door volbloed Hollanders of Totoks gebruikt. Soms ook binnen de Indo-groep om een Indo met wat te veel verbeelding op zijn nummer te zetten. Vaak wordt er een specificatie aan toegevoegd: 'blauwe trekhonden' sloeg op lagere Indo-ambtenaren, terwijl met 'blauwe bloedhonden' lagere Indo-militairen bedoeld werden. Henk Salleveldt geeft in zijn 'Woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië' (1980) bij 'blauw' als uitleg: 'Indisch-Nederlands. Wat moet zo'n totok nou met een blauw grietje?' Bij de marine is 'blauwe piel' een scheldwoord voor iemand van Indonesische afkomst. 'Blauwe hap' is Indisch eten, Nasi, in het bijzonder de rijsttafel. De term raakte vooral in zwang in de periode 1945-1950, toen de Nederlandse krijgsmacht in Nederlands-Indië present was. Een synoniem voor 'blauwe' is plopper*.

• Daarna, in Indië, had-ie te veel gezope, en sprookies verteld an de blauwe meiden. (H. Hartog: Sjofelen. 1904)
• En zooals men in het Amsterdamsche ghetto, wanneer er "matschudding" in de buurt is, de kinderen Israëls elkaar hoort schelden voor smous, leip, parg, zoo kan men, als er "mikmak" is in de Indo-wijk Krembangan te Soerabaja of in Kemajoran te Batavia, de Indo's elkaar hooren bombardeeren met het geheele scheldwoorden-vocabulaire, dat in den loop der eeuwen door pigmentvreters is uitgevonden: katjang, lip-lap, blauwe, klipsteen, kakkerlak enz. (de Groene Amsterdammer, 07/01/1922)
• Een blauwe, scheldnaam voor Indo-Europeaan. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Ik heb met jou niks te maken, blauwe! (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• een of andere blauwe die met zijn apenpoten aan zijn meisje had gezeten. (Gerard Reve: De taal der liefde. 1972)
• ‘Vuile neger, zwarte moriaan,’ riepen de straatjongens in Rotterdam mij na, ‘blauwe, liplap, Chinees!’ (Beb Vuyk: Verzameld werk. 1972)
• Schoften waren het volgens pa, die blauwen. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap. 1975)
• 'Hij is toch geen nikker?' vroeg De Gier. 'Meer een blauwe zou ik zeggen, een plopper.' (Jan Willem van de Wetering: De straatvogel. 1982)
• Ossehoeder kwam uit Indië, uit ‘onze Overzeese Gebiedsdelen’. Hij had blauwglanzend zwart haar en een donkere huidskleur, een mooi lichtbruin gezicht dat lachte. Die smeert zichzelf schoensmeer in z’n gezicht, zeiden de jongetjes. ‘Blauwe,’ riepen de fabrieksarbeiders hem vaak lachend na, of ‘Rijstepikker’. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Ik sla al je tanden uit die rotbek van je, smerige blauwe! (Theodor Holman: Een lekker le-ven. 1986)
• Twee blauwen de pijp uit, laat dat voldoende zijn. (Hans Moll: De hoeken van de ring. 1987)
• Ze dwong me het woord Blauwen te gebruiken. Jij kent het; als er een koffiecommercial over het scherm gaat, waarin een mooi Indonesisch model figureert, zeg ik wel 's: 'Oei, wat een mooie blauwe!' (Wim de Bie: Morgen zal ik mijn mannetje staan. 1991)
• Het was de eerste Nederlandse kermis in hun leven, mijn zusters droegen hun oranje strikken en de opgeschoten jongens riepen ‘blauwe’ tegen hen. (Adriaan van Dis: Indische duinen. 1994)
• Ja zeker, er was geen twijfel mogelijk: het was een blauwe, zoals men het vulgair noemt, anders gezegd een indo of pelopper. (Gerard Reve: Het Boek van Violet en Dood. 1996)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• ‘Blauwen’ werden de Indische bewoners genoemd, vanwege de blauwe glans op hun zwarte haren. (Adriaan van Dis: Leeftocht. Veertig jaar onderweg. 2007)
• 'Wat jij, blauwe?' hoorde hij zichzelf ineens zeggen. Blauwe was een scheldwoord voor Indische mensen, wist hij, en hij mocht het van zijn moeder nooit zeggen. (Hans Vervoort: Weg uit Indië. 2012)
• Het is een flauw geintje van me, maar van hém heb ik de verklaring dat de Indonesiërs de blauwe baan van de Nederlandse driekleur scheurden en die aan de Indo’s meegaven voor hun repatriëring naar Holland. En dat we daarom ‘blauwen’ werden genoemd in de jaren vijftig en zestig. Later hoorde ik heel andere verklaringen van dat zachte scheldwoord ‘blauwe’. (Alfred Birney: De tolk van Java. 2016)
• Op mijn vraag waarom ze ons soms blauwen noemden, zei mijn moeder dat zij niet wist waarop dat gebaseerd was. ‘Die term gebruikten ze in Indië ook al voor ons. Het is net zo’n scheldwoord als pinda’s. Mensen bedenken van alles om anderen opzettelijk pijn te doen.’ (Marion Bloem: Indo. 2020)
• Er is woningnood en sommige levensbenodigdheden zijn nog op de bon. En dan komt zo’n leger bruinen binnen. Of ‘blauwen’ zoals we worden genoemd, of erger, ‘Indonesiërs’. (Hans Moll: Sluipschutters in de tuin. Een Indische geschiedenis. 2021)

2) (1915) (Barg. en sold.) (militaire) politie. Ook wel: blauwe jongen.

• Ze laten je voor den rechter zingen en de blauwe zegt: „Dat was ’t zelfde stemgeluid asdat ik gehoord heb, edelachtbare”. (Bernard Canter: De schrik van Mengelberg. 1915)
• Alweer zoo'n blauwe. Kijk nou toch eens effentjes hoe die marechaussées weer rennen! (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Leen Verhoeff: Soldatenwoordenboek. 1995)

3) (1990+) (Bijlmerbajes) bewaker.

• (Van Dale Modern Bargoens Woordenboek. 2009)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)

4) (1994) (Groningen, stud.) herentoilet.

• Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 2de druk 1994)

5) (begin 20e eeuw) (Vlaanderen, inf.) iemand met liberale opvattingen. Vgl. rooie*.

• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• SP’ers zeggen mij dat de liberalen nooit hun eigen keuze waren. Ik ben er lang niet goed van geweest. Met de blauwen hebben ze sindsdien alleen maar ambras gehad. (Thomas Blommaert: Ik was nog nooit in Zelzate geweest. 2010)
• Angèle regelde het zo dat de rooien niet op de blauwen botsten, dat de katholieken op een ander moment kwamen dan de ongelovigen. (Marita de Sterck: Valavond. 2014)

6) (1950) (Vlaanderen, kaartspelers) bankbriefje van 100 Belgische frank.

• Blauwdaler: bankbriefje van 100 fr. Zinspeling op de blauwe kleur der briefjes van honderd frank, die sinds de muntsanering in 1944 uit de omloop zijn getrokken. Bij de kaartspelers voor grof geld heette zulks ook kortweg een blauwe. Daar de huidige briefjes van honderd frank geen blauwe tint meer hebben, zeggen de kaartspelers eenvoudigweg een daler. Het is moeilijk te achterhalen of dit woord iets te maken heeìt met daalder, een oude Hollandse munt. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)

7) (20e eeuw) (spot.) roodharig persoon.

• Blauwe: Iemand met rood haar. Den bloeuwe (oeu = ongeveer de klinker in het fra “coeur”) voor iemand met rood haar. Niet op alle plaatsen in de Meijerij klinkt de Nederl. auw als oeuw. Ook aaw, ouw, oow komen voor, soms ook korter uitgesproken. Voor de uitspraak te Eindhoven en omgeving vergelijke men: lauw: loeuw; rauw: roeuw; klauw: kloeuw. WR. Roodharigen worden in het algemeen belachen met “enen blauwe” of “hij hi gesloape in ’n vochtige bedstee.” JR XXXIX 4-10-41. n’n blaawe: iemand met rood haar. OT 63. Blauwe: d’n blau- we: bijnaam voor iemand die geen alcohol drinkt. Van d’n blaauwe kneÌuÌp; geen alcoholgebruiker. Un blauw neus: dronken. OGD 10. Blaauw: Iemand met rood haar werd wel “D’n blaauwe” genoemd. BEB 33. BlaÌaÌuwe: scheldwoord voor roodharige. O 33. Den Blauwe was ook de bijnaam van Janus van den Bigge- laar, omdat hij rood haar had. Doodgraver op het kerkhof aan de Bredaseweg. TB 25. Den Blauwe: rossige jongen die bij Van Balkom werkte. TB 86. Blauwe: Iemand met rood haar. Tilburg en Midden-Brabant. JSH 29. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)

8) (1982) (Ned., inf.) protestant.

• Hij is een blauwe (protestant, herinnering aan de blauwe tenue der protestantsche infanterie tijdens de godsdienstoorlogen. Zie Jos. Habets, Jan Van Weert en Jan Van der Croon, bl. 21). (H. Welters: Feesten, zeden, gebruiken en spreekwoorden in Limburg. 1982)

< >