Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-09-2021

bolletje

betekenis & definitie

1) (1980+) (< Sp. bolita) (drugs) bepaalde hoeveelheid heroïne of cocaïne. Zie ook: bolletjesslikker*.

• En dan is er methadon in overvloed, de platte pilletjes die de GGD meegeeft voor weekend- en vakantieonderhoud en de 'bolletjes' zoals die nog door een sterk ingekrompen aantal huisartsen wordt verstrekt. (Elsevier, 21/06/1986)
• Methadon ('bolletjes') wordt het meest aangeboden, tegen f 1,50 à f 2,- per stuk. (Haagse Post, 15/08/1987)
• Na de halte Spaklerweg krijgen ze gezelschap van nog twee junks. Als vervolgens onderling ruzie uitbreekt over de prijs van een bolletje, schuift de familie schichtig door naar de andere kant van de wagen. (het Parool, 22/08/1992)
• Hij verbergt zijn 'bolletjes' in zijn pijpekrullen en wie heeft er zin daarin te graaien? Zodoende handelt hij ongestoord verder. (Hans Brouns: Zeedijk. Ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. 1993)
• Aan de kant van de Dijk zijn het vooral de Surinamers die de bolletjes verkopen. (Nieuwe Revu, 24/08/1994)
• Dan stuurt die dealer bewust iemand de straat op met een bolletje op zak. (Nieuwe Revu, 12/11/1997)
• De afzet van heroïne is groot in Prishtina. De prijs ligt er veel lager dan in de Servische hoofdstad Belgrado. Daar doet een bolletje tussen de vijftig en de tachtig Duitse marken, in Prishtina maar dertig. (Nieuwe Revu, 14/10/1998)
• De dealer laat als een grand seigneur op zich wachten, neemt de fiets over voor de helft van de beloofde bolletjes, bestelt nog een voorwiel voor zijn oude fiets - want de band is lek - en verdwijnt in de nacht. (Vrij Nederland, 09/01/1999)
• Winter 1999 word ik ziek. De internist constateert een virus, vermoedelijk ‘iets tropisch’, maar wat precies? Je kan van alles oplopen met bolletjes die van mond tot mond gaan. (Stella Braam: Tussen gekken & gajes. Avonturen in de undercover-journalistiek. 2003)
• Destijds was hij één van de beste, vriendelijkste pooiers uit Rotterdam-Zuid. Voordat hij aan de bolletjes ging, toerde hij trots in de mooiste Ferrari van heel Rotterdam. (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)
• De Surinamers waren niet te arresteren, die hadden niks op zak – daarvoor hadden ze hun runners, de junks die voor iedere vijf bolletjes die ze verkochten er één kregen. (Leon Verdonschot: Pushing the limits. Het leven van Keith Bakker. 2009)
• Als het door jullie goedgekeurd wordt, geef je me poen. Vijftien euro voor een bolletje. (Gerard Mak: Toffe peren, rotte appels. 2018)

2) (1960+) (sch.) bijnaam van de Fiat 500. Zie ook: bolhoed* en bolleke*.

• Bolletje, bulletje, rugzakje; bijnamen genoeg voor de Fiat 500. Onder de kop 'Het kleintje met de eeuwige jeugd' wordt in Automobiel Klassiek liefkozend aandacht besteed aan dit huidige 'collectors item'. Het wagentje, waarvan er zo'n 4 miljoen werden gefabriceerd, kan tegenwoordig zelfs geleased worden. (Nieuwsblad van het Noorden, 02/12/1992)

3) (18e eeuw) (Amsterdam) toffe kerel.

• Ja, ik heb altoos wel gedagt, dat het (t.w. Willem Leevend) een regt bolletje was, en de Meisjes niet haatte, (E. Bekker, wed. A. Wolff: Historie van den Heer Willem Leevend. 1784-1785)
• Bij mijn ziel, Daan! riep Joost opgetogen en vroolijk uit, jij bent een bolletje, dat is je een goed plannetje, hoor! (J. Hendrik van Balen: De Nederlanders in Oost en West. 1884)
• bolletje, 1. aardige, toffe kerel: Hij was ’n bolletje, ’n toffe kerel; 2. dikzak: Straattaal. (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

4) (1989) (spot.) zeer dik persoon. Zie ook: bolle*.

• (Hans Heestermans: Luilebol!: het Nederlands scheldwoordenboek. 1989)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

5) (2002) (wielr.) groepje renners vooraan.

• Geen keus: snuit in de wind, en hem zo snel mogelijk naar voren brengen, naar het bolletje - zo noemen we de pluk renners voor aan de groep, uit de wind. (HP/ De Tijd, 28/06/2002)