(1998) (Ned. pol.) (naar anal. van Carringtondoctrine) (pol.) doctrine die stelt dat een bewindspersoon de consequenties moet aanvaarden van door zijn of haar ambtenaren gemaakte fouten. Deze verantwoordelijkheid kan ertoe leiden dat de betreffende bewindspersoon moet opstappen. VVD-kamerlid Frits Bolkestein maakte in 1988 gewag van de Carrington-doctrine in reactie op de nogal opportunistische manier waarop de toenmalige premier Ruud Lubbers (CDA) met de ministeriële verantwoordelijkheid omsprong. Lubbers ging meermaals uit van het principe dat bewindslieden konden blijven zitten zolang er geen sprake was van een ‘persoonlijk feit'. Volgens Bolkestein was aftreden geen schande maar een eer.
• Van Eekelen: ‘Ik vond hem (Frits Bolkestein - MDC) toen niet de meest logische kandidaat om mij op te volgen. Hij had die ‘Bolkestein-doctrine’ bedacht en het was beter geweest als hij de schijn had vermeden dat hij dat had gedaan om zelf minister te worden.’ Vrij Nederland, 25/04/1998)
• Tegen beter weten in worden bewindslieden aansprakelijk gesteld. Het zoenoffer is bedoeld om de symbolische orde te herstellen en het idee levend te houden dat we méér zijn dan bladeren die meedrijven op een snelstromende rivier. Mensen verliezen immers liever hun vertrouwen in een politicus dan hun vertrouwen in de wereld. Gegeven het aantal affaires valt het aantal zoenoffers eigenlijk mee, of tegen. Geïnspireerd door het aftreden van Carrington introduceerde Bolkestein bij de affaire rond de bouwsubsidies die leidde tot het aftreden van staatssecretaris Brokx de zogeheten 'Bolkestein-doctrine': bij schandalen moesten bewindslieden onverkort aftreden. De liberale voorman heeft zich later minder radicaal betoond. In het boek De sorry-democratie somt Ed van Thijn met enkele van zijn studenten tal van affaires op die zonder meer vallen onder de Bolkestein-doctrine, maar waar niemand om is afgetreden, zoals Srebrenica. Het leven is vaak sterker dan de leer. (De Groene Amsterdammer, 20/10/1999)