Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

bobberen

betekenis & definitie

(1969) (Barg.) geslachtsgemeenschap hebben.

• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen. Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• .... afhakken, bibberen, bobberen, dreutelen. emmeren, fleppen, geilen, een hoogstandie maken, ienzen, kofferen, ... naaien, neuken, piepelen, een puntje zetten, rammen, op de schroef gaan, tokkelen. vozen, werken, wippen. (De gids. 1969)
• Bobberen, ook 'bibberen', geslachtsgemeenschap hebben. (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)