Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-05-2021

bibberen

betekenis & definitie

1) (1969) (Barg.) geslachtsgemeenschap hebben. De achterliggende gedachte is: heen en weer gaan.

• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• Bibberen: ook 'bobberen', geslachtsgemeenschap hebben. (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• In die laatste categorie hebben we trouwens heel bijzondere woorden gevonden. Van het lieftallige vrijen, aan Venus offeren en de bijslaap uitoefenen tot voor mij raadselachtige omschrijvingen als figuurzagen, bibberen en bedvogelen. (De Telegraaf, 01/06/1991)
• En dit is dán, soos ou Kemp gesê het, wat die lange lyste volg: neuken naaien stoten wippen, poepen, poken, nemen duwen dekken, paren. Beminnen. Ketsen kezen kieren rampetampen, bespringen, bevruchten. Bibberen, dreutelen ... (Willem Anker: Buys: 'n Grensroman. 2014)
• Dat je zin hebt om, nou ja, te bedvogelen, bibberen, bijslapen, bonken, bonzen, cohabiteren, coïteren, dreutelen, emmeren, figuurzagen, flenzen, fleppen, flikflooien, fokken. Ketsen, kezen, kieren, kroelen, minnen, naaien, nemen, pakken, palen, poepen, pompen, rammen, ramptampen, rollebollen, soppen, tortelen, vogelen, vozen. Aan Venus offeren, aanduwen, afkarren, afrijden, afsteken, aftoppen. Ballen, batsen, beuken, berijden, biechten. (Stella Bergsma in De Volkskrant, 19/01/2017)
• Van weinig woorden bestaan zo veel synoniemen als van de geslachtsdaad. Een greep, op alfabetische volgorde: beminnen, bibberen, bijslapen, bonken, cohabiteren, dreutelen, een beurt geven, een punt zetten, emmeren, fleppen, flensen, het doen, ketsen, kieren, minnen, naaien, neuken, nemen, pakken, palen, pezen, poepen – op z’n Vlaams – poken, pompen, rammen, rampetampen, rollebollen, seksen, soppen, van bil gaan, vogelen, vozen, vrijen en wippen. (De Volkskrant, 12/08/2020)

2) (19e eeuw) (Barg.) bidden. Zie ook: bibberik*.

• De uitdrukkingen porterik (deur) chanterik (zanger), clé (sleutel), fumerik (tabak) zijn ontegensprekelijk van Franschen oor sprong, flasselink, (visch) en foezel (borrel) van het Duitsch, dokken (betalen), Zwitseren (doeken), batteren (slaan), bibberen (bidden), bommen (donderen), zijn nabootsende woorden. (De Volksstem, 19/05/1909)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)