Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-08-2021

emmeren

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) zeuren, zaniken. Waarschijnlijk afgeleid van het scheldwoord 'emmer' (hoer) met de gedachte aan ouwehoeren*. Syn.: beunnaaien*; bitchen*; dimdammen*; discuzeuren*; eieren*; etterbakken*; etteren*; gallen*; gorten*; griepen*; hassebassen*; kalegezichten*; kankeren*; karnen*; klepzaniken*; klepzeiken*; kletskamizolen*; klieren*; klootvegen*; klootvinken*; knarpen*; kutkammen*; kutkauwen*; lazeren*; lazerstenen*; makken*; mauwen*; meieren*; mekkeren*; melken*; meuten*; miepen*; mieren*; mieteren*; mieterjagen*; neukepitten*; neuten*; ouwehoedendozen*; ouwehoeren*; ouwemeuten*; pijpzeiken*; pikkeneuren*; sabbelen*; sikkeneuren*; stekkeren*; trutten*; wauwelen*; zedenmieren*; zeiken*; zeikstralen*. Kijk ook bij: dooremmeren*.

• Emmeren. (gemeenz.) lig toch niet te emmeren, te zeuren, te zaniken. (Van Dale 1898)
• Om tien uur begon iemand anders te emmeren. (Annie M.G. Schmidt: Pedagogie. 1957)
• Over Nieuw-Guinea kan je ook niet eindeloos blijven emmeren en de heer Luns, daar zijn we langzamerhand ook wel op uitgekeken. (de Groene Amsterdammer, 06/10/1962)
• Zit niet te emmeren over wissewasjes! (de Telegraaf, 12/01/1965)
• Vaag drong het tot Arthur door dat zijn medepassagierende huisvrouwen niet zaten te emmeren over hun kwalen, kinderen en het koningshuis, maar erg boos aan 't worden waren. (Hitweek, 30/12/1966)
• Lig niet te emmeren, opoe. (Johan Fabricius: Het water weet van niets. 1968)
• Ze begon te emmeren. Over het werk. (Heere Heeresma: Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. 1973)
• Als Johan Dinsdag begint te emmeren dat hij koort heeft... (Gerard Reve: Ik had hem lief. 1974)
• Ze moest een schop onder d”r kont hebben, dan leerde ze het wel af om zo te emmeren. (Gerda van Wageningen: Zomer van geluk. 1983)
• Terwijl hij dan buiten aan de auto morrelde zat dat wijf godbetert binnen te emmeren over haar werk bij het Witgelekruis. (Herman Brusselmans: Prachtige ogen. 1984)
• Men zou natuurlijk tegen deze poëzie kunnen inbrengen dat ze onvoldoende realistisch en genuanceerd is, dat dat soort vrouwen niet bestaat. (Van dichters kan men alles verwachten). Natuurlijk zullen feministen links en rechts emmeren over het masculiene karakter van deze visie. (Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 133. 1988)
• Vroeger emmerden ze over het gezin, nu zeuren ze over de regio. (HP/ De Tijd, 19/02/1999)
• En maar emmeren over de te hoge gemiddelde leeftijd van de spelers. (Nieuwe Revu, 16/06/2004)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Ze emmeren dat ze geen onenightstandtypes zijn. (Marion Bloem: Meer dan mannelijk. 2011)
• Het ongeluk had een maand geleden plaatsgevonden, maar nog steeds liep Turis te emmeren. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Ik vermaak me uitstekend in mijn Toren, daar niet van, maar ik zou graag weer eens oeverloos emmeren over de letteren met Die Twee …. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Over het kleinste incident blijft ze pagina’s lang dooremmeren, ze melkt de dingen uit tot op het bot. (Renate Dorrestein: Dagelijks werk. Een schrijversleven. 2018)

2) (19e eeuw) (Barg. en sold.) copuleren; ook: sodomie plegen met merries of koeien. Volgens o.a. Midas Dekkers afkomstig van het op een emmer gaan staan om een koe te kunnen neuken. Zou vroeger een veelvoorkomende praktijk op het platteland geweest zijn. Ook toegepast door de huzaren (die doorgaans nogal klein waren). Logischer lijkt het om 'emmeren' te zien als een afleiding van het al in 1906 [Boeventaal] gesignaleerde scheldwoord 'emmer' (hoer).

• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Emmeren (soldatentaal): een merrie bespringen. (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)
• Voor ik, rampspoedige eikel, het leven laat wil ik ten zeerste zo geweldig emmeren met een pezige poes dat mijn uitgebluste zwans gekrenkt wordt. (Piet Grijs in Vrij Nederland, 10/04/1993)
• En achter die hooiberg staat boer Krelis te emmeren met zijn pofbroek op zijn hielen want de merrie is vandaag gewillig. (Joost Zwagerman: Zes sterren. 2002)
• Vooral bij Nederlanders die de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog bewust hebben meegemaakt, is bekend dat seks met paarden nogal eens voorkwam bij onze toenmalige cavalerie die vóór 1940 nog niet in tanks rondreed. Om geslachtelijke omgang met een merrie te hebben, moest er eerst een technisch hoogteprobleem worden opgelost. Daartoe nam de oversekste cavalerist een emmer en zette die omgekeerd achter het paard. Staande op die emmer lukte het dan meestal wel de gewenste geslachtsdaad te volbrengen. Vooropgesteld natuurlijk dat het beest niet achteruit trapte. Deze simpele techniek was kennelijk zo populair dat hieruit een werkwoord ontstond, namelijk ´emmeren´. Voor degenen die tot nu toe dachten dat dit woord slechts de betekenis had van ´zeuren en klagen´ is dit wellicht een kleine openbaring. (Pim Fortuyn Forum op internet, 22/03/2004)
• En nu we toch bij de cavalerie zijn, wil ik u de scabreuze herkomst van het woord 'emmeren' niet onthouden. U kent emmeren natuurlijk in de betekenis 'zeuren, zaniken', maar de oorspronkelijke betekenis is veel spannender. Het werkwoord werd immers oorspronkelijk gebruikt voor huzaren die, staande op een omgekeerde emmer, geslachtsgemeenschap hadden met hun paard. (de Telegraaf, 09/09/2006)
• Tammo mag graag het woord “emmeren” bezigen. Zelf kan ik het woord niet horen zonder aan Mieke te denken. En aan paarden. Lang geleden heeft Mieke ons de oorspronkelijke betekenis uitgelegd. Het verhaal was dat de Huzaren als zij lang op verkenning waren en hun seksuele driften niet langer konden beteugelen, hun gerief bij hun geliefd rijdier haalden. Omdat Huzaren geen reuzen waren, moesten ze daartoe op een emmer staan. Op het moment dat Mieke ons dit vertelde, begreep ik eigenlijk niet wat ze bedoelde. Ik dacht dat het in dezelfde categorie viel als de biefstukken die Tartaren onder hun zadel deden om ze mals te maken. Wel begreep ik dat je het woord “emmeren” beter niet kunt gebruiken. (https://noomenna.wordpress.com/, 13/05/2013)
• Per slot kennen wij in het Nederlands het woord “emmeren”, dat weliswaar zoiets is gaan betekenen als zeuren of neuzelen, maar dat zijn oorsprong vindt in de emmer die de boer of de huzaar achter zijn geit of paard zette ten einde zich te bevredigen. (www.maxpam.nl, 17/06/2020)

3) (1955) (inf.) zijn tijd verdoen, lummelen.

• De vrouw heeft geen opschiet, blijft veel te lang rond emmeren in het café.... (Simon Carmiggelt: Vliegen vangen. 1955)