Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-06-2023

bloempotten

betekenis & definitie

1) (1895) (diamantslijperij) oneerlijke handeling, die bestaat uit het verruilen van kleine steentjes tegen grote.

• Ik wéet wel as ze blompotte en as ze ruile.... (Is. Querido: Levensgang. 1901)
• Blompot (uilevanger) blompotten: oneerlijke handelwijze van een werkman, oneerlijk doen. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• Blompotten: oneerlijk doen. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• De bazen blompotten net zo lang tot ze 'n eigen personeel oprichten! (Jan Mens: Koen. 1941)

2) (19e eeuw) (Zaanstreek) zie citaat.

• blompotten, zw. ww., trans. Benaming van zekere manier om een kind te dragen. Twee personen lopen naast elkaar hand aan hand, terwijl het kind op de daardoor gevormde boog zit en met de vrije hand bij de armen wordt vastgehouden (Assendelft). // Kom, kleine meid, wullen we je ders blompotten? (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)