Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-03-2023

blinde

betekenis & definitie

1) (1940) (Katwijk aan Zee) borrel.

• ''n Taaie is een borrel. Wa zella-n-an taeja neme; ook 'n blinde. (G.S. Overdiep: De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940)

2) (1937) (bridge) speler die zijn kaarten open op tafel heeft. Ook wel: dummy. Zie ook: met een blinde spelen.

Oef, dat is nog juist gelukt, ademde oom op, maar denk er voortaan om, meisjes, dat als de verkeerde tegenstander uitkomt, de leider het recht heeft, diens maat voor te schrijven in een bepaalde kleur uit te komen, of de voor de beurt gespeelde kaart als een getoonde kaart te behandelen. Dit recht van den leider vervalt echter, als hij zelf bijspeelt, of de blinde een van zijn kaarten blootlegt. (W.A.T. Schelfhout: Zo wordt u een goed bridger. 1937)
• Blinde: speler die zijn kaarten open op tafel legt, de maat speelt met zijn eigen kaarten en die van de blinde. (Rien van den Broek & Ad Kerstens: Van aaszak tot zwabber. Woordenboek van de kaartspeler. 2018)

3) (1906) (Antwerpen, dominospel) zie citaat.

• Blinde, Dominosteen waarvan de geheele voorzijde wit en zonder oogen is. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906)