Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

bila

betekenis & definitie

(2002) (vaak verkleinwoord, soms ook: bilo) (pol.) bilateraal overleg.

• Maar juist daardoor zijn de bruine loungebanken tegen de oranje decorettes en de met hangende grijze vloertapijten in 'loges' opgedeelde showroom ideaal voor low profile 'bilaatjes' met klanten die voorlopig incognito wensen te blijven. (Quote, 30/04/2002)
• Ik had het eigenlijk in bilaatjes met jullie moeten doen, maar we zijn de portefeuilles aan het herschikken vanwege de zetelwinst en we denken erover om onderwijs en integratie uit elkaar te halen. (de Volkskrant, 02/12/2006)
• 'Ik houd toezicht op jullie met een periodiek bilaatje.' Het ultieme middel voor de control freak: een bilateraal overleg. (het Financieele Dagblad, 25/10/2008)
• Haar bi-laatje met de eindredacteur had vooralsnog bitter weinig opgeleverd, vond ze. (Henk Rijks: Incognito. 2012)
• Felix is een man van vergaderjargon. Bilaatjes, waar ik altijd bilnaadjes versta. Een een-tweetje doen, terwijl we toch echt met z’n drieën zijn. (Astrid Harrewijn: Drie vrienden, een huis (en een klusjesman). 2016)
• Want we hádden al bijkletsen, bijpraten, bijpraatgesprekken, informele bijpraatgesprekken, voortgangsgesprekken, meetings, planningsgesprekken, functione­rings­gesprekken, vergaderingen, bila”s, vrijmibo”s en congressen. (Japke-d. Bouma: Uitrollen is het nieuwe doorpakken. 2016)
• Dan roept de een de ander voor een ‘bilaatje’ en dan verdwijnen ze samen in de keuken, die ze schaamteloos gebruiken als vergaderhok. (Maartje Willems: Vanaf nu wordt alles beter. 2018)
• Simon kwam teruglopen en hield deze keer wel stil bij Jan. Of hij even tijd had voor een bila’tje. (Robert van Eijden: Paradijs bij het dashboardlicht. 2018)
• ‘Goed zo, Rolf. We spreken elkaar. O ja, vraag Angela maar even een nieuwe bila in te schieten.’ (Loes Wouterson: Groener gras. 2019)