Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-09-2022

bam

betekenis & definitie

1) (2002) (acron.) bewust alleenstaande moeder. Tegenover de bom*.

• Vrouwen zonder man, met kind. Nederland telt er inmiddels zo’n 340.000, aldus het CBS (en ongeveer zestigduizend alleenstaande vaders). ‘Alleenstaande moeders’ worden ze genoemd. Maar dat lijkt een uitdrukking uit een ver verleden, toen zulke vrouwen nog nagestaard en nagewezen werden. Single with child, noemen sommigen zich graag. Anderen zijn weduwe, gescheiden of bam: Bewust alleenstaande moeder, niet te verwarren met bom: de feministische bewust ongehuwde moeder uit de jaren zeventig. Bam’ers kiezen niet om ideologische, maar om praktische redenen voor het alleenstaand moederschap. (Vrij Nederland, 16/02/2002)
• Steeds meer vrouwen kiezen ervoor om Bewust Alleenstaande Moeder (BAM) te worden. Dat blijkt uit cijfers van UZ Gent, UZ Brussel, ZNA Middelheim en UZ Leuven. Tegenover voor corona zijn er een derde meer aanvragen. In Brussel en Antwerpen spreken ze zelfs over een verdubbeling van het aantal dubbele donaties, oftewel vrouwen die zowel een zaadcel als een eicel “lenen”. Een BAM getuigt: “Ik had véél liever de liefde gevonden, maar mijn klok tikte.” (Het Laatste Nieuws, 02/09/2022)

2) (inf.) boterham. Kijk onder bammetje*.

3) (1951) (kindert.) grote stenen of stalen knikker.

• Uit haar verzameling biedt ze Jans de mooiste bam aan: een grote donkerblauwe glazen knikker met een wit schaapje er binnenin. (de Tijd, 05/07/1951)
• Geert zit wijdbeens achter zijn glazen bam op de grond. Het is een heel mooie, een zeldzame. Groen met een zilver beestje er in. Een echte beestjes-bam. Geert strijkt alle knikkers op. Hij graait ze naar zich toe. (Trouw, 14/11/1959)
• Zeer gedetailleerd was een herinnering uit Utrecht: „Ik zie nog voor me hoe Jopie Buis op de Eerste Daalse Dijk een metalen bam verloor. De winnaar Theo Overbeek kon het wel uitgillen van vreugde opgezet. De jongens zaten op de grond met een glaasje knikkers tussen hun gespreide benen. Daar werd naar gegooid en wie het glaasje raakte kreeg alle knikkers. Zelfs als je volkomen berooid was, was er nog hoop. Want rijke jongens verwaardigden zich niet om zelf te gaan zitten en voor één knikker huurden ze dan een arme drommel. (De Telegraaf, 01/04/1989)
• (B.J. Martens van Vliet: De vollekstaol van de stad Uterech. 2008)