Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-11-2021

als de pest

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) erg hard, goed enz.

• Geleerd mag hij wezen, maar hij is zoo gierig als de pest. (A. Loosjes: Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. 1806)
• Ik had vroeger ook een heel fraai horloge, gebrand zilver, nog van mijn vader en het liep als de pest. (Simon Carmiggelt: Kroeglopen. 1962)
• De volgende dag ging m’n vader tekeer als de pest… (Haring Arie: Recht voor z’n raap. 1972)
• … dan kan het toch niet anders of zo'n man wordt in de eerste plaats gedreven door een ekshibisionisme van kingsize formaat, die moet dus op z'n allerminst zo ekstravert zijn als de pest! (Gust Gils: Het zoemen van de bierkaai. 1985)
• Boeren zijn zo conservatief als de pest. (J.J. Voskuil: Het Bureau 2. Vuile handen. 1996)
• Een tijdje geleden was ik in Afrika. En zelfs in het niet-islamitische gedeelte zijn ze daar zo preuts als de pest. (Lydia Rood: Zij haar zin. 1996)
• Die trut is zo schuldig als de pest en ze weet het… (Christophe Vekeman: Alle mussen zullen sterven. 1999)
• Ik ben in dit pokkeland verdomme zo bijgelovig geworden als de pest. (Pieter Waterdrinker: Montagne Russe. 2007)
• Een beer van een vent maar zo onzeker als de pest … (Koen van Hoeylandt: De slag om Los Permos. 2016)
• Ik ben zo onzeker als de pest, maar thuiszitten doe ik niet. (Paul Roozendaal en Marleen Hartog: Uit de goot. 2016)