Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-06-2020

achterlader

betekenis & definitie

1. (1937) (Barg.) homoseksueel. Volgens Endt (1974) 'naar het van achteren te laden schietwapen'. Er wordt wellicht ook gezinspeeld op het 'van achteren* nemen'. Mogelijk ontleend aan het Duitse Rotwelsch: 'Hinterlader'.

• Achterlader: iemand die geslachtsverkeer per anus toelaat. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Nou, als het alleen over die achterlaaiers blijft gaan, ken je mijn schrappen van je lijst met geïnteresseerden, slijmbal! (Robert Long: Wat wil je nou. 1988)
• (Riemer Reinsma: Verklarend synoniemenwoordenboek. 1988)
• Het moet gezegd: opmerkelijke staaltjes van dichterlijke vrijheden, zeker voor de Volkskrant, maar Kuitenbrouwer bakt het wel erg bruin als hij de auteurs vergelijkt met 'ArchieBunkerige' officieren van een Nederlands vrachtschip waarop hij ooit mocht meevaren: hun woordkeus ging ook niet veel verder dan 'sambo's, kamelenneukers, soepjurken, ploppers, achterladers' en meer van dat moois. (Nieuwe Revu, 20/08/1992)
• Maar hij werd -en passantook nog 'ns twee weken lang geschopt en uitge-scholden. Voor matennaaier, omdat-ie de sfeer op de zaal bedierf. En ook voor wijf, voor homosefiel, en achterlader, omdat de korporaal of hoe heet de be-roeps 'm een mietje vond. (Jan Eilander: Altijd te laat. 1992)
• Achterlader: koosnaam voor een homoseksuele collega. (Wim de Jong & Hen-rico Prins: Kantoortaal. Zakwoordenboek voor op het werk. 1997)
• De film verloopt volgens het bekende stramien, maar de handeling is ver-plaatst naar Los Angeles. Dundee belandt met zijn vrouw Sue (ook nu weer Linda Kozlowski) in Hollywood. Dat is schrikken, want wat kom je daar rare ty-pes tegen: homo's ('achterladers'), vrouwen die sigaren roken, wat Dundee niet kan aanzien zodat hij ze uit hun hand slaat, en mannen die mineraalwater drinken ('dat gebruik ik voor mijn was'). U heeft een idee van de humor. (het Parool, 15/08/2001)
• Agathön, die door zijn rivalen en door spotters die minachtend op hem neer-keken als een katapugön werd bestempeld wat letterlijk betekent: "flikker", "mietje" of "achterlader" (een wellusteling die zijn achterste (pugê) aanbiedt) ... (Jan Godderis: Mooi omkranste Aphrodîtê die van Cyprus liefdes toverscepter zwaait. 2007)
• ‘Kom op!’ zei Werner en hij nam een grote hap uit de muffin, die onmiddellijk in kruimels uit elkaar viel. ‘Je bent toch geen tante? Hé! Je bent toch geen achter-lader?’ (Beau van Erven Dorens: Pijn. 2008)
• Het scheen dat de buurvrouw, toen ik net begonnen was in de Bickersstraat, tegen Varrois geroepen had: ‘Zo buurman, bent u op uw ouwe dag nog homo-tje geworden?’ Daar zou hij zo van zijn geschrokken dat hij angstvallig afstand van me hield, ook lang nadat hij, als hij een beetje had opgelet, had kunnen weten dat hoewel ik niets tegen achterladers heb, ik zelf die geaardheid niet ben toegedaan. (Anton Valens: Dweiloorlog. 2008)
• Gatver, jij denkt toch hopelijk niet dat ik ook een of andere achterlader ben hè? (Michiel Eijsbouts: Dat zei mijn vrouw vannacht ook al. 2011)

2. (1989) (inf.) achterwerk, gat.

• Ik zag een opgewonden Frits die dagdroomt over een collega (mevrouw Hora Adema) en haar voor zich ziet met een blote borst met een tepel waaruit melk komt, terwijl ze even later aan het neuken is met een heer die zo’n welspre-kende achterlader schijnt te hebben dat Frits op een der kadetten een kus drukt. (Het Parool, 02/12/1989)