Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-04-2020

beau

betekenis & definitie

(19e eeuw) (spot.) pronker; modieuze kerel. Ook: minnaar.

• 'Wij hadden algauw ieder een beau, een beau is een vrijertje,’ zei zij. (Maria Dermout: De tienduizend dingen. 1955)
• Het is heel fijn als je voelt dat je beau je ook nog leuk en begeerlijk vindt als jij met die broek aan op de bank hangt, maar het is niet raadzaam dat elke avond te testen. (Susan Smit: Letterhonger. 2008)