Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-04-2021

aan de schijt zijn

betekenis & definitie

(19e eeuw) (plat) diarree hebben. Oorspr. m.b.t. dieren, daarna ook mensen.

• De Koeijen, welke er door gekweld worden, zijn onrustig, en komen door die prikkeling, naar het zeggen der Landlieden, dikwerf aan de schijt, of aan een onregelmatigen afgang, welke dikwijls het kenteeken van de tegenwoordigheid dezer wormen is… (J. le Francq van Berkhey: Natuurlyke historie van Holland. Deel 8. 1810)
• Een keeper moet wel aan de schijt zijn als hij zon afstandsschot van Van Deinsen laat lopen. (De Volkskrant, 08/02/1982)
• ‘Jij?’ zei zijn vader. ‘Zo’n jongen als jij, die komt van pijproken alleen maar aan de schijt.’ (Ton van Reen: Gestolen jeugd. 2001)
• Ben je nog altijd van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan de schijt? (Maarten ’t Hart: Verlovingstijd. 2009)
• Ester tegen Theo: ‘Hoe gaat het?’
Theo: ‘Aan de schijt dus.’ (Marcel van Roosmalen: Je moet opschrijven dat hier niets gebeurt. 2018)