Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-02-2021

aan de pan hangen (kleven, zitten)

betekenis & definitie

(18e eeuw) (inf.) ergens blijven, niet weg kunnen raken; zich goedbedoeld, ergens mee moeien maar er bekaaid afkomen. Soms in toepassing op mannen die een vrouw vinden. 'Dan ben je ook aan de pan': niet gelukkig.

• Aanstonds vry; doch, maak vooral, dat het bezoek staande voets geschied; Want,kwam hy te zitten,hy bleef licht aan de pan hangen. (Abraham Alewyn: De bedrooge Woekeraar. Blyspel. 1739)
• .... maar ik bleef by ongeluk daar weer aan de pan hangen, in een Herberg daar met de kaart gespeeld wierd.... (Den Haagse avanturier. 1758)
• (J.P. Sprenger van Eijk: Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder van De Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend. 1835)
• (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Brood eten en naar school, zegt moeder. Weet zij dan niet, dat hij niet naar school kan, omdat hij onschuldig in de gevangenis zit? Arme Mordje, zegt ze, zoo maar onschuldig. Als je maar zoo goochem bent, om niks te bekennen. Geen woord, al zouden ze z'n cel ook vol boterkoek zetten. Heel goed, zegt vader, verstandige jongen, maar de Jood blijft toch altijd aan de pan hangen. (Maurits Dekker: Mordje de jood. 1939)
• Klaas Toornstra, Piet Tiggers, de vliegenier Van Tijen en anderen; ook wy, enkel schuldig aan het verblyf houden op een verdacht adres, bleven aan de pan hangen..... (J.W. Matthijsen: Het anti-semitisme in na-oorlogstijd. 1945)
• Dat wordt donderen, we zitten an de pan. (Piet Bakker: De Slag. 1951)
• 't Is hier een hoekhuis, bovenburen hebben we niet, hiernaast is het huis gesloopt. Je zit an de pan.' (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• Anders blijf ik weer aan de pan hangen. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)