Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-10-2022

hangen

betekenis & definitie

1) (2000) (inf.) (de telefoon) ophangen. 'Ik ga je hangen'.

• Hangen: 'Ga 's hangen!', houd op met bellen! (Jongerentaal in De Morgen, 23/02/2000)
• Hé, ik ga je hangen want ik loop nu bij m’n afspraak binnen. (Robert Anker: Hajar en Daan. 2004)
• Ik ga hangen. Doe Gabi de groeten. Doeg. (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• Ik mis je ook, weet je. Hé, ik ga hangen. (Rita Spijker: Tussen zussen. 2008)
• Maar schat, ik ga hangen, hoe laat ben je hier? (Liza van Sambeek: Koninginnenrit. 2008)
• Lieverd, ik ga je hangen. Ik bel je zodra ik klaar ben, en anders weet je wat je moet doen. (Pieter Bart Korthuis: Penoza. 2010)
• Afscheidswoorden: ik ga je hangen (ik ga je killen). (Wim Daniëls: Brugboekie. 2010)
• Liek, ik ga je hangen, meid... ja, gezellie... ciao, ciao!’ (Peter Drehmanns: De schrijver en zijn meisjes. 2011)
• Ik ga je hangen, schat. Toedeledokie! (Heleen van Royen: Verboden vruchten. 2012)
• Ik moet hangen, even naar intern. (Nadja Hüpscher: In het wild. Gesprekken van de straat. 2013)
• Eh, oma, ik ga hangen, mijn beltegoed is bijna op. (Marjan Berk: Teflonbaby. 2014)
• Ik moet hangen, jongen, maar ik zie je snel, oké? (Thomas Acda: Onderweg met roadie. 2015)
• Ik ga je hangen, je hoort van mij. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
• Ik ga nu hangen, maar weet dat er een nieuw tijdperk is aangebroken. (Youp van ’t Hek: Youp voor gevorderden. 2016)
• Ik heb een andere lijn. Ik ga je hangen, Noah. (Jeroen Guliker: Harde noten. 2017)
• ‘Oma, ik moet hangen,’ riep ze. (Sylvia Witteman: We zijn hier niet in China. 2018)
• Rob, ik ga je hangen. (René van Rooij: Het korte leven van Heleen. 2018)
• Ik moet hangen, jongen. Ik heb Maud aan de andere kant. (Kluun: Familieopstelling. 2020)
• Ik ga nu hangen, want ik heb Hamburg op mijn andere telefoon. (Pieter Waterdrinker: Biecht aan mijn vrouw. 2022)

2) (1990+) (jeugd) met iemand omgaan.

• Hangen: tijd doorbrengen met iemand. 'Ik hang met m'n homie.' (Frank Bierens & Mo Veld: Gigataal. Stijlwoordenboek voor het nieuwe millenium. 1999)
• In het Nederlands denk je bij hangen vooral aan hangplekken, waar groepjes jongeren joints roken, met dikke stiften Anouk is een hoer op een klimrek zetten en verder geen noemenswaardige activiteiten vertonen. In het Engels is hangin’ out wel wat leuker: dan ben je gewoon sociaal met je vrienden aan het verkeren, of ga je goed met iemand om. In de nederhop namen we die Engelse betekenis over. Toch is dat hangen soms ook lastig, want als je bekend bent, heb je ineens last van chicks die alleen maar willen ‘hangen voor de fame’. (Vivien Waszink: Woord! De taal van nederhop. 2013)
• Tommie, hang jij met deze mensen? Wat de fuck, man? (Mick Johan: Totemdier Arafat. 2017)

3) (2005) (kaartspel) niet het vereiste aantal slagen halen.

• Mijn grootvader stond de kaarten al te schudden als we aanbelden. Ik zie het blaadje papier en het potlood. Ik zie de kolommen die opa tekende met daarboven in keurig handschrift ‘Wij’ en ‘Zij’. Hij ‘schreef’ meestal. Een streepje voor roem. Een vlag werd getekend voor een ‘onderdoor’. Die had je wanneer je alle slagen binnenhaalde. ‘Nat gaan’ of ‘hangen’ was een onaangename ervaring voor het koppel dat ‘ging’, want dan haalden ze het benodigde aantal punten niet. Haalde je het wel op een slechte kaart, dan was je gegaan ‘op je blote kont’. (Nelleke Noordervliet: Altijd roomboter. 2005)
• (Rien van den Broek & Ad Kerstens: Van aaszak tot zwabber. Woordenboek van de kaartspeler. 2018)

4) (2018) (luchtv.) vliegen.

• De snelheid. De druk op je oren. Die onwillekeurige huivering als de grond onder je voeten verdwijnt. We vlogen in de lucht – of ‘hingen’ zoals vliegvolk dat noemt. (‘Ga je naar Mexico? Da’s tien uur hangen.’) (Susan Smit: Letterhonger. 2008)

5) (1969) (voetb.) (gezegd van een bal) in het doel gebracht zijn: 'Die hangt.' Syn.: 'hij zit'.

• Bij de tweede hoekschop van Swart hadden we meer geluk. Toen ik die bal weer vol op het hoofd kreeg, dacht ik: hij hangt. Die keeper grabbelde de bal toch nog weg. (Limburgsch dagblad, 14/04/1969)
• Ik wilde me al omdraaien om te .luichen en toen zag ik de bal ineens langs de paal schieten. Hangt die bal dan is er nog niets verloren want dan komt er echt nog wel een tweede, omdat Barcelona dan angst krijgt. (De waarheid, 06/11/1974)
• (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• Buiten bereik van De Munck scheerde het projectiel de lat. Vijf centimeter lager en die bal had gehangen! (J..A. Deelder: Drukke dagen. 1985)
• (Arno Kantelberg: Voetbaltaal. 1997)
• (Jaap van der Wijk: Voetbalwoordenboek. 1997)
• (Groot voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal. 2006)

6) (1912) (schol.) blijven zitten.

• Erg slimme leerlingen hebben in de daarvoor bestemde dagen de repetitieziekte of dito-koorts. Biijven zitten: bakken, zakken, hangen, stralen, druipen. (De Preanger-bode, 10/08/1912)

7) (1945) (ton.) de tekst niet meer weten. Ook wel: zwemmen*.

• “Het verraderijk hart” van Poe, een brok, waaraan men kan gaan ,,hangen”, zoals het in toneeljargon heet, was niet zonder verdienste. (Het Binnenhof, 08/10/1945)
• (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 54. 1961)

8) (1991) (in de uitdrukking ‘'m (vet) hebben hangen’) (jeugd) ergens goed van balen.

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• ‘Godverdomme man,’ schreeuw ik, ‘weg van de pannen met je peuken!’ Ik merk dat ik hem zelf ook al behoorlijk heb hangen, maar ben nog steeds helemaal hyper. (Jacco Metselaar: Het kerstdiner. 2019)

9) (2006) (in de uitdrukking ‘blijf hangen’) (Hilversum, radio) blijf aan de lijn.

• Blijf hangen: lijkt op zelfmoordoproep, maar bedoeld om luisteraar aan de telefoon te houden. "Gefeliciteerd, blijf even hangen, dan noteer ik zometeen buiten de uitzending om je adres." (www.uithilversum.nl, dj. jargon. 2006-2009)