Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Zien

betekenis & definitie

Ziewaarneming (het hele lemma). Bij beide begrippen moeten we filosofische van psychologische vragen onderscheiden (zie filosofie van de geest).

In het algemeen is zien gezichtsvermogen hebben. Gewoonlijk gebruiken we onze ogen, maar gezichtsvermogen kan niet worden gedefinieerd als waarneming via de ogen, als we tenminste de mogelijkheid open laten dat we met kunstmatige ogen, of zelfs zonder ogen kunnen zien. Zouden we van iemand zonder ogen zeggen dat hij ziet als hij steevast de kleuren van de hem omringende objecten kan opnoemen?

We zien objecten, schaduwen, flitsen, eigenschappen als ‘het blauw van haar jurk’, relaties, gebeurtenissen, standen van zaken, feiten - al zullen we in het laatste geval al spreken van ‘inzien’, een term die we ook gebruiken in contexten als ‘inzien dat zijn verstand achteruit was gegaan’. Soms zijn beide termen mogelijk: ‘de oplossing zien’, ‘inzien dat dit de oplossing was’. Normaal gesproken moet wat we zien bestaan, hoewel we roze olifanten zien en dingen ‘voor ons geestesoog’ (z.o.) hebben. We ‘zien sterretjes’, maar het is niet gebruikelijk om te zeggen dat we visuele sensa ‘zien’. Het is omstreden of we hele objecten in dezelfde zin zien waarin we de in ons gezichtsveld verschijnende delen van de oppervlakken ervan zien.

‘Zien’ betekent soms ‘in het vizier krijgen’, ‘gaan zien’, dus iets ogenblikkelijks (‘plotseling zag hij het’). Maar zoals ‘gaan zien' suggereert kunnen we in een andere betekenis van ‘zien’ doorgaan met iets te zien. De vraag rijst daarom in hoeverre ‘zien’ een werkwoord van slagen of volbrengen is, d.w.z. een werkwoord dat niet of niet zonder meer naar een activiteit verwijst, zoals ‘rennen’, maar naar een geslaagde of volbrachte activiteit, zoals ‘winnen’. Is opmerken en identificeren geïmpliceerd in iets zien? In dit verband is ‘zien als’ belangrijk. We kunnen omschakelen van het zien van een bepaalde dubbelzinnige tekening als een afbeelding van een eend naar het zien ervan als de afbeelding van een konijn. Vindt daarbij een verandering in onze mening plaats, of in ons oordeel, of nog iets anders? Wat is het verband tussen X zien, X als Y zien (waarbij Y al of niet hetzelfde kan zijn als X), oordelen dat X identiek is met Y en X als Y opvatten? Oordeel of gevolgtrekking spelen ook in andere gevallen een rol. Ons netvliesbeeld is tweedimensionaal. Betekent dit dat er gevolgtrekking in het spel is als we de wereld als driedimensionaal zien? We oordelen dat een brievenbus die er in natriumlicht grijs uitziet rood is. Maar is er een oordeel in het spel wanneer de zon er bij zonsopgang groter uitziet dan midden op de dag, ook al weten we dat zelfs het beeld ervan op ons netvlies niet groter is?

Is zich voor de geest halen een soort innerlijk zien? Zo ja, wat zien we dan? Is het een zien of hebben van mentale beelden, en zo ja, hoe zijn die dan gerelateerd aan dat wat men zich voor de geest haalt (of dat nu iets reëels of iets denkbeeldigs is)? Zien verschilt op bepaalde manieren van andere zintuiglijke vermogens. Kleuren lijken zich ‘in’ objecten te bevinden zoals dat niet het geval is met geluiden, geuren of de manier waarop ze aanvoelen. We ‘hebben uitzicht op’ of ‘waarderen de aanblik van’ iets, maar uitzichten en aanblikken zijn geen dingen die we zien op de manier waarop geluiden dingen zijn die we horen. In hoeverre is de kleur van iets zien analoog met de klank ervan horen?
(Vgl. gewaarwording.)
G. J. Warnock, ‘Seeing’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1954-55, met naschrift herdrukt in rj. Swartz (red.), Perceiving, Sensing, and Knowing,
1965. (Betekenissen van ‘zien’. Zie over zien en geloven ook M. Acock en
H. Jackson, ‘Seeing and acquiring beliefs’, Mind, 1979, D. Close, ‘More on non-epistemic seeing’, Mind, 1980, en J. Heil, ‘Seeing is believing’, American Philosophical Quarteriy, 1982.)
T. Clarke, ‘Seeing surfaces and physical objects’, in M. Black (red.), Philoso- phy in Amerika, 1965.
F. N. Sibley, ‘Seeking, scratinizing and seeing’, Mind, 1955, herdrukt in G.J. Warnock (red.), Philosophy of Perception, 1967. (In hoeverre is ‘zien’ een werkwoord van slagen?)
L. Wittgenstein, Philosophische Untersuchungen/Philosophical Investiga- tions, 1953 (Filosofische onderzoekingen, 1976), deel 11, § xi (pp. 193-214 in de uitgave van 1953). (‘Eend/konijn’, enzovoort. Vgl. de bespreking van P.F. Strawson in Mind, 1954, herdrukt in G. Pitcher (red.), Wittgenstein,
1966, pp. 59-61.)
G. N.A. Vesey, ‘Seeing and seeing as’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1955-56, herdrukt in Swartz (z.b.).
J.M. Shorter, ‘Imagination’, Mind, 1952, herdrukt in O.P. Wood en G. Pitcher (red.), Ryle, 1970. (Zien en zich voor de geest halen.)