Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Waarneming

betekenis & definitie

Het vermogen om van de wereld via de zintuigen kennis te nemen, of de algemene uitoefening van dit vermogen, of bijzondere gevallen van deze uitoefening, of ook wel dat wat waargenomen wordt (zo noemt hume zowel impressies als ideeën ‘waarnemingen’). De met waarneming verbonden problemen vormen een belangrijk gebied in de epistemologie.

De analyse van waarneming wordt gecompliceerd door de verscheidenheid van haar objecten (vgl. zijn). Neemt men, steeds in dezelfde zin, waar dat Kees rood in zijn gezicht is, en gespannen, en kwaad, en een driftig iemand, en onderbewust bang, en in staat zijn pistool te trekken? En kan men een object waarnemen zonder feiten eromtrent waar te nemen? Gewoonlijk is ‘waarnemen’ een ‘slaag-’ of ‘succeswoord’ (vgl. epistemologie over ‘factief), d.w.z. we kunnen iets alleen waarnemen als het er is of als het waar is. Maar dit hoeft niet altijd op te gaan, als we tenminste willen zeggen dat Macbeth een dolk waarnam, en het geldt niet voor ‘waarnemen als’ (vgl. zijn). We kunnen ons vergissen in wat we waarnemen.

Waarnemen is dus een complex begrip. Twee met elkaar verband houdende problemen zijn de relatie tussen waarneming en zintuiglijke ervaring, en die tussen waarneming en intellectuele begrippen als geloof, oordeel en gevolgtrekking. Met zintuigelijke waarneming zijn uiteraard de zintuigen gemoeid, maar hoe precies? Heel vaak nemen we dingen anders waar dan ze zijn; soms zijn we ons daarvan bewust, soms niet. Een van opzij bekeken munt lijkt elliptisch, als een kaars zich buiten het brandpunt bevindt zien we haar dubbel, de fluit lijkt van toonhoogte te veranderen terwijl de trein passeert. Dergelijke dingen geven aanleiding tot het illusie-argument, inhoudend dat wat we ‘indirect’ of‘onmiddellijk’ waarnemen (vaak sens A enzovoort genoemd) soms of altijd verschilt van wat zich ‘daar buiten’ in de wereld bevindt: we nemen objecten waar door deze sensa te interpreteren of er dingen uit af te leiden. Of, radicaler: het feit dat we soms lijken waar te nemen terwijl we strikt genomen helemaal niet waarnemen, zoals wanneer we dromen of hallucineren, leidt totskepticisme over onze wetenschap dat er überhaupt een wereld buiten ons bestaat. Het eerste standpunt wordt versterkt doordat we uit de wetenschap weten hoe de betrokken fysische en fysiologische processen onvermijdelijk de informatie die ons via de zintuigen bereikt mede bepalen.

Als we inderdaad trachten uit te gaan van een tot de ‘zuivere ervaring’ beperkte basis, dan is het moeilijk, zoals empiristen vanaf Locke en Hume hebben ondervonden, om van daar uit verder te komen. De sensa e.d. waarvan men meende dat ze als brug konden dienen tussen ons en de wereld, blijken ten slotte een ophaalbrug te zijn die ons van de wereld scheidt. Deze benadering is op twee manieren aangevallen. In de eerste plaats lijken de argumenten ervoor zichzelf te weerleggen. We kunnen alleen dan tussen schijn en werkelijkheid onderscheiden als we al over onafhankelijke kennis van de werkelijkheid beschikken, en het feit dat er bij iedere gelegenheid sprake kan zijn van zinsbedrog betekent niet dat er sprake is van permanent zinsbedrog, of dat dit zelfs maar mogelijk zou zijn. In de tweede plaats lijkt het onmogelijk om enige ‘zuivere ervaring’ (het gegevene) te identificeren en te beschrijven. Niet alleen is bij beschrijving altijd taal, en dus herinnering betrokken, maar de ervaring wordt ook onontkoombaar mede bepaald door context en kennis. Het netvliesbeeld heeft twee dimensies, maar we zien de wereld in drie dimensies, zelfs als we met één oog kijken. De munt ziet er even goed rond uit als elliptisch (heeft ‘er uit zien’ heeft hier twee betekenissen?), en blijft er zo uit zien als zij wordt gedraaid of bewogen (objectconstantheid). We selecteren een deel van wat we zien als voorgrond, gezien tegen een achtergrond (de theorie, geliefd bij de Gestalt-psychologen, van figuur en achtergrond), en ook is er het eend/konijn-verschijnsel (zie zijn). Zoals kunstenaars weten is een perceptuele reductie, het abstraheren van een fundamentele ‘zuivere ervaring’ uit onze waarnemingen, moeilijk of onmogelijk.

Dit doet niets af aan het feit dat bij waarneming de zintuigen betrokken zijn, dat gewoonlijk waarnemingen ten grondslag liggen aan wat we geloven, en dat illusies zich wel degelijk voordoen. Iedere theorie over de waarneming moet antwoord geven op vragen als: is er zoiets als zich direct of onmiddellijk ergens van bewust zijn (‘zuivere ervaring’), en zo ja, heeft zij speciale objecten? Als zij die heeft, hoe verhouden dergelijke objecten zich dan tot fysische objecten of delen (bijvoorbeeld de oppervlakken) daarvan? Drukken termen als ‘ziet er uit als’, ‘lijkt’, ‘schijnt’ twijfel uit, en zijn ze meerduidig? Is waarneming één proces, of bestaat zij uit twee delen, een zintuiglijk deel waarbij men zich ‘direct’ van iets bewust is en een hierop gebaseerd proces van interpretatie of beoordeling? Als er twee delen zijn, vinden die dan na elkaar plaats of zijn ze gelijktijdig? Is er één enkele theorie die geldt voor de verschillende waarnemingswijzen zoals zien, horen enzovoort? Nemen we eigenlijk wel fysische objecten waar? Of concluderen we slechts tot het bestaan ervan? Of zijn het logische constructies (vgl. fenomenalisme)? Als we wél fysische objecten (en schaduwen enzovoort) waarnemen, onder welke voorwaarden geschiedt dat dan? Weten we altijd dat we ze waarnemen? Is het nodig dat we het object opmerken of onderscheiden? Bestaat er werkelijk zoiets als onbewuste en subliminale waarneming? Welke eigenschappen van een object kunnen we waarnemen? De kleur? De vorm? De aard? Het gedrag? Causale eigenschappen? Schoonheid? Geschiktheid voor dit of dat? Speelt het object een causale rol bij de waarneming, en zo ja wat veroorzaakt het: dat we een ervaring hebben of dat we het waarnemen? En maakt deze rol deel uit van de analyse van wat we bedoelen als we zeggen dat we het object waarnemen, zodat als we zeggen dat we iets waarnemen we daarmee o.a. zeggen dat het ons ertoe beweegt iets te doen? Of is het slechts zo dat onze waarneming ervan, of de daarmee gepaard gaande ervaringen, altijd in feite gedeeltelijk door het object worden veroorzaakt?

Opvattingen waarin op een van deze manieren de causaliteit een rol speelt behoren tot de causale waarnemingstheorieën. Representationele theorieën houden in hetzij dat we niet het object waarnemen maar iets anders (sensa e.d.), waardoor het gerepresenteerd wordt, hetzij dat we het object weliswaar waarnemen, maar slechts door ons direct bewust te zijn van dergelijke representanten, die al of niet deel kunnen uitmaken van het object. Causale en representationele theorieën gaan vaak samen. Realistische theorieën houden in dat het waargenomene, wat het ook is, onafhankelijk van de waarneming bestaat. Naïef realisme is de aan ‘de gewone man’ toegeschreven opvatting dat we normale objecten niet alleen waarnemen, maar dat we ze waarnemen zoals ze zijn, via een directe relatie zonder sensa, interpretaties enzovoort, en zonder dat ‘zoals ze zijn’ aanleiding geeft tot problemen. Het is wat paradoxaal om aan de niet-filosofische ‘gewone man’ een filosofische opvatting toe te schrijven; maar in de praktijk betekent ‘naïef realisme’ in eerste instantie meestal wat de gewone man zonder nadenken (d.w.z. zonder rekening te houden met illusies e.d.) zou zeggen, terwijl het in de ontwikkeling van het betoog ten slotte eenvoudig ‘realisme’ gaat betekenen.

Perceptueel wordt meestal toegepast op zaken zoals ze aan de waarnemer verschijnen. Zo is perceptueel bewustzijn de totale bewuste ervaring van de waarnemer als waarnemer. Perceptuele objecten zijn dat wat men waarneemt, of dat nu sensa, fysische objecten of nog iets anders zijn, opgevat als gekenmerkt door precies die karakteristieken die als hun karakteristieken worden waargenomen. Dit zijn perceptuele karakteristieken (hoe ze luiden kan onduidelijk zijn, zoals in het geval van de munt, z.b.). Waarneembare karakteristieken daarentegen zijn kenmerken die voor de waarneming toegankelijk zijn (kleur bijvoorbeeld, maar niet magnetisme). Het perceptuele veld is het geheel van iemands perceptuele objecten op een gegeven ogenblik, niet noodzakelijk als afzonderlijke objecten onderscheiden. Waargenomen object staat gewoonlijk voor het waargenomen fysische of intersubjectieve object (of schaduw), opgevat als gekenmerkt door de karakteristieken die het werkelijk heeft. Percept betekent ongeveer hetzelfde als ‘perceptueel object’. Het slaat soms op sensa, soms echter, bij auteurs die geen sensatheorie aanhangen, op de inhoud van het perceptuele bewustzijn (Firth). Zie ook fenomenalisme, gevoel, gewaarwording, sensa, zien, zintuigen.

rj. Swartz (red.), Perceiving, Sensing, and Knowing, 1965.
G. J. Warnock (red.), The Philosophy of Perception, 1967. (Twee bundels essays, beide met bibliografie.)
R.J. Hirst, The Problems of Perception, 1959. (Inleiding, verdedigt één standpunt.)
E.H. Gombrich, Art and Illusion, 1960.
E.H. Wolgast, ‘The experience in perception’, Philosophical Review, 1960. (Deze twee publicaties gaan in tegen het idee dat men in de waarneming afzonderlijke ervaringselementen aantreft, Gombrich vanuit het gezichtspunt van de kunst, met een overvloed van illustraties.)
R. Firth, ‘Sense-data and the percept theory’, Mind, 1949-50, met een belangrijk addendum (p. 270) herdrukt in Swartz. (‘Sense-data’ staat voor wat in dit boek ‘sensa’ heten. Firth ontwikkelt en bespreekt de ‘percepttheorie’ als verschillend van de sensatheorie, en gaat in op perceptuele reductie.)
J.P. Day en G.N.A. Vesey, ‘Unconscious perception’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary vol., 1960. (Vgl. ook A.R. White, Attention, 1954, pp. 52-56.)
J. Teichmann, ‘Perception and causation’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1970-71. (Zie ook de bundels van Warnock en Swartz, evenals het symposium van A.J. Ayer en L.J. Cohen over ‘The causal theory of perception’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary vol., I977-)
D.W. Hamlyn, The Psychology of Perception, 1957. (Bespreekt Gestalten andere theorieën vanuit filosofisch standpunt.) Sensation and Perception, 1961. (Historisch overzicht, met in het laatste hoofdstuk zijn eigen opvattingen.) The Theory of Knowledge, 1970. (Bevat een hoofdstuk over waarneming.)