Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Behoren, verplichting, plicht

betekenis & definitie

Zeggen dat iets behoort of zou moeten zal vaak ‘contextueel impliceren’ dat het niet het geval is (zie implicatie): termen als behoren, moeten e.d. suggereren een gat dat erom vraagt te worden opgevuld. Een term die verband houdt met het opvullen van een gat is uiteraard heel geschikt voor gebruik bij het richting geven aan het handelen.

In ‘je zou kinine moeten innemen’ zijn het waarschijnlijk je gezondheidstoestand, biologische wetten en je wens om te herstellen die het ‘moeten’ rechtvaardigen. Moeilijker te expliceren is het morele ‘moeten’ of ‘behoren’. Misschien zijn er morele wetten corresponderend met de biologische, maar wat correspondeert er met de wens van de zieke om te herstellen, bij het ontbreken waarvan het innemen van kinine zinloos zou zijn? Dit leidt tot de vraag hoe moraliteit verband houdt met zelfbelang. Is het laatste een vooronderstelling van het eerste? In feite zijn er verscheidene vragen te stellen over ‘behoren’ en motivatie. Ook al impliceert ‘Jansen behoort x te doen’ niet dat hij een motief heeft om x te doen, moeten we ons afvragen of ‘behoort’ niet al een motief in zich bergt. Kan men zonder zichzelf tegen te spreken zeggen ‘ik erken dat ik x zou moeten doen, maar dat is voor mij geen motief om x te doen’? Zou dit gelden als een echte erkenning? En kunnen we naar waarheid zeggen dat iemand x behoort te doen ook als hij weliswaar meent dat dat hoort maar in het geheel geen aandrang voelt? Is het verder zo dat we behoren te handelen uit bepaalde motieven?

Vgl. naturalisme over de vraag of we morele conclusies (hetzij algemene wetten, hetzij uitspraken over speciale gevallen of soorten gevallen) kunnen afleiden uit zuiver niet-morele premissen. We gebruiken ‘behoren’ ook om uit te drukken wat we behoren te doen als we alles in aanmerking nemen (zie moreel). Hoe verhoudt dit zogenaamde ‘laatste behoren’ zich tot het morele behoren, en heeft meer in het algemeen ‘behoren’ misschien meer dan één betekenis? Sommigen menen dat zelfs het morele behoren dubbelzinnig is: het kan impliceren of niet impliceren dat we in staat zijn tot de betrokken handeling. Als we de meest urgente van twee elkaar uitsluitende morele handelingen verrichten, behoren we dan in een of andere zin ook de andere te verrichten, of hadden we die moeten verrichten, ook al hadden we ze nooit allebei kunnen verrichten? Zie over het morele behoren ook imperatief.

Verplichtingen halen we ons meestal op de hals door specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld als gevolg van een belofte of van bewezen diensten. Aan vele verplichtingen ligt een contract ten grondslag, dat soms slechts impliciet is (of zouden we dan niet meer van een contract spreken?). Er kunnen vele redenen zijn waarom ik de wet behoor te gehoorzamen, maar ik heb alleen dan een verplichting haar te gehoorzamen als ik die verplichting ben aangegaan, bijvoorbeeld in de zin van de theorie van het sociale contract in een van zijn vormen (zie politieke filosofie). Verplichtingen zijn primair moreel of juridisch. We hebben ze aan een morele actor (waarmee ook een institutie, God, enzovoort bedoeld kan zijn). Wanneer ik een hond koop behoor ik die ongetwijfeld te voeden, maar verplichtingen kan ik alleen hebben aan de verkoper, of misschien aan de maatschappij.

‘Verplicht zijn’ wordt soms gebruikt in de zin van ‘gedwongen zijn’: ‘ik was wel verplicht (al had ik niet de verplichting) mijn portemonnee te overhandigen’. Het gaat hier om het ontbreken van alternatieven, die fysiek of redelijkerwijs veeleer dan moreel of juridisch onmogelijk zijn. In een andere zin veronderstelt ‘verplicht zijn’ regels die niet tot het morele of juridische beperkt zijn: in een spel kunnen er verplichte zetten zijn. Verplicht zijn in deze zin verschilt van fysieke dwang e.d. Plicht houdt in de eerste plaats verband met rollen, die men al of niet vrijwillig op zich heeft genomen. Men heeft plichten als secretaris, vader, zoon, enzovoort. Plichten strekken zich meestal over langere tijd uit en zijn minder ad hoe dan verplichtingen: men kwijt zich van de verplichtingen die men aangaat, maar men doet zijn plicht of vervult de plichten die men nu eenmaal heeft.

Plichten en verplichtingen zijn dus dat wat we moreel of juridisch behoren te doen, waaruit echter niet volgt dat we ze altijd behoren te vervullen: ze kunnen teniet gedaan worden door andere plichten enzovoort, of zelfs door iets niet-moreels: zie hierboven over het ‘laatste behoren’. Ook rechten horen in dit verband thuis. Beantwoordt aan een plicht of verplichting altijd een recht en omgekeerd? Hebben dieren rechten, en hebben wij plichten jegens hen?

Vooral sedert Kant is ‘plicht’ vaak losjes gebruikt voor alles wat we moreel behoren te doen. In navolging van anderen onderscheidde Kant volmaakte plichten, die absoluut zijn en nooit teniet gedaan kunnen worden, van onvolmaakte plichten, die teniet gedaan kunnen worden door andere plichten of zelfs door neigingen (bijvoorbeeld vrijgevigheid: we hoeven niet bij elke mogelijke gelegenheid liefdadigheid te beoefenen, kunnen dat misschien ook niet, maar behoren het soms te doen). Dit roept de vraag op of een en dezelfde handeling plichtsgetrouw en tegelijk verdienstelijk kan zijn. Prima-facie- plichten (Ross) zijn algemene plichten zoals vrijgevigheid en trouw aan beloften, die in bepaalde situaties opzij gezet kunnen worden. Men heeft tegen deze term bezwaar gemaakt omdat plichten, eenmaal opzij gezet, geen plichten meer zijn. Vgl. ophefbaar. ‘Vermeende’of ‘subjectieveplicht’gebruikt men wel voor wat we denken te moeten doen, ‘objectieve’of ‘materiële plicht’voor wat we werkelijk behoren te doen, ‘subjectieve’of ‘formeleplicht’ voor dat wat onze objectieve plicht zou zijn als de niet-morele feiten zo waren als we denken. (‘Subjectief is in dit verband dus meerduidig.) Men kan dan echter verdedigen dat het in zekere zin onze vermeende, of misschien onze formele plicht is die we werkelijk zouden moeten doen.

Het moeten uit hoofde van natuurwetten blijft in dit verband buiten beschouwing (vgl. wetten).
Ten slotte kan men de vraag stellen of er sprake kan zijn van religieuze, naast morele, plichten.
R.M. Hare, The Language ofMorals, 1952, deel 3. (Invloedrijke analyse van ‘behoren’ (‘ought’) en het verband ervan met imperatieven en met ‘juist’ en ‘goed’.)
H.-N. Castaneda, ‘Imperatives, oughts and moral oughts’, Australasian Journal ofPhilosophy, 1966. (Betekenis van ‘ought’. Het morele en het ‘laatste’ behoren.)
F.H. Bradley, EthicalStudies, 1876, essay 5 (‘My Station and its Duties’). (Befaamde idealistische zienswijze op de grondslag van het morele behoren.) W.K. Frankena, ‘Obligation and motivation in recent moral philosophy’, in A.I. Melden (red.), Essays in Moral Philosophy, 1958.
D.A. Lloyd Thomas, ‘Why should I be moral?’, Philosophy, 1970.
W.J. Rees, ‘Moral rules and the analysis of “ought”’, Philosophical Review, 1953. (Is het morele ‘behoren’ dubbelzinnig?)
W.K. Frankena, ‘Obligation and ability’, in M. Black (red.), Philosophical Analysis, 1950. (Onderscheidt betekenissen van ‘behoren’ door het in verband te brengen met in staat zijn.)
D.P. Gauthier, Practical Reasoning, 1963. (Bespreekt o.a. verplichting en plicht.)
E.Page, ‘On being obliged’, Mind, 1973. (Betekenissen van ‘verplicht’.)
J.K. Mish’alani, ‘“Duty”, “obligation” and “ought”’, Analysis, vol. 30,1969. H.L.A. Hart, ‘Legal and moral obligation’, in A.I. Melden (red.), Essays in Moral Philosophy, 1958.
B.A.O. Williams en R.F. Atkinson, ‘Consistency in ethics’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary vol., 1965. (Conflicterende plichten.) W.D. Ross, The Right and the Good, 1930. (Zie hoofdstuk 2 voor prima-fa- cie-plichten. Vgl. ook zijn Foundations of Ethics, 1939 (soms ‘The Righter and the Better’ genoemd).)
E.F. Carritt, Ethical and Political Thinking, 1947, hoofdstuk 2, §1. (Vermeende enzovoort plichten.)