Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Imperatief

betekenis & definitie

Kant maakte onderscheid tussen categorische (of apodictische) en hypothetische imperatieven. De eerste zijn onconditioneel (‘doe A), de laatste laten de opdracht afhangen van een doel (‘als (of aangezien) je Ywilt, doe dan A). Hij hield zich alleen bezig met imperatieven (van beide soorten) die gelden voor ieder rationeel wezen. Kant erkende slechts één categorische imperatief, die de basis vormde voor de moraal.

Hij formuleerde die op verschillende manieren, maar de algemene strekking was ongeveer dat men altijd zo moet handelen dat het gedrag universaliseerbaar is. De problemen rond de categorische imperatief zijn grotendeels dezelfde als die rond universaliseerbaarheid. Wat de de hypothetische imperatief aangaat kan men zich afvragen of zij eigenlijk wel een imperatief is, en niet veeleer een uitspraak die zegt dat het werkelijk willen van het doel het willen van de middelen met zich meebrengt. In het jongste verleden hebben imperatieven een belangrijke rol gespeeld in prescriptivistische opvattingen van de ethiek (zie naturalisme), en zijn er discussies geweest over de vraag welke logische relaties ertussen kunnen bestaan.
I. Kant, Grundlegung der Metaphysik der Sitten, 1785 (Grondslagen van de ethiek, 1978). Vgl. de commentaar van H.J. Paton, The Categorical Imperative, 1947.
R. Edgley, Reason in Theory and Practice, 1969, hoofdstuk 4, § 11. (Hypothetische imperatieven.)
R.M. Hare, The Language ofMorals, 1952, deel 1. (De logica van imperatieven. Prescriptivisme.)
B. A.O. Williams en P.T. Geach, ‘Imperative inference’, Analysis, 1963 (supplement). (Kan men imperatieven uit elkaar afleiden?)
A. van Haersolte, Overreden, 1988. (Emotivistische duiding van imperatieven.)