Nederlands taal- en geschiedkundige (Leiden 10 Oct. 1811 - Utrecht 29 Jan. 1896), studeerde eerst theologie, daarna letteren, promoveerde 1837, was leraar aan het gymnasium te Leiden en te Zutfen en van 18591881 hoogleraar te Utrecht. Hij schreef grammaticale werken als: Hollandsche spraakleer ten gebruike bij inrichtingen van hooger onderwijs (1849; 4de dr. 1871), Nederlandsche spraakleer (1863; 3de dr. 1881), bezorgde Middelnederlandse tekstuitgaven, o.a. de Rijmkroniek van Melis Stoke (1885).
Op historisch gebied publiceerde hij o.a. Voorlezingen over de geschiedenis der Nederlanden (1863-1886), Betwiste bijzonderheden op het gebied der studie van de geschiedenis van ons vaderland (1889) en zette het werk van J. P. Arend, Algem. Gesch. des Vaderlands, voort.Lit.: P. D. Chantepie de la Saussaye, in Jaarb. Kon.
Akad. v. Wetenschappen, 1896.