Duits dichter (Dessau 7 Oct. 1794zelfmoord 30 Sept. 1827), was leraar gymnasium te Dessau in Latijn en Grieks en bibliothecaris aan de hertogelijke boekerij aldaar. Hij is een van de populaire dichters van de Jongere Romantiek; verscheidene van zijn liederen zijn, door Schubert gecomponeerd, algemeen bekend geworden (Die schone Müllerin, Winterreise) Op grond van zijn liederen naar aanleiding van de Griekse vrijheidsoorlog (Lieder der Griechen, 5 dln, 1821, en Neugriechische Volkslieder, 1825) wordt hij wel Griechen-Müller genoemd.
Hij was de vader van Friedrich Max Muller.Bibi.: Rom, Römer und Römerinnen (2 dln, 1820); Gedichte aus den hinterlassenen Papieren eines reisenden Waldhomisten (2 dln, 1821-1824; 2de dr. 1826); Lyrische Spaziergänge (1827); vertaling van Marlowe’s Faustus (1818). Een uitgave van zijn werken gaf J. T. Hatfield (1906); Zijn „Gedichte” versehenen in Reclams „Universalbibl.”, Nr 3261-3264 (1894), uitg. d. Curt Müller.
Lit.: G. Caminade, Les chants des Grecs et le philhellénisme de W. M. (Paris 1913); H. Lohre, W. M. als Kritiker und Erzähler (1927)
