noemt men hen, die, de schijn aannemend en wekkend van oprichter van of aandeelhouder in een naamloze vennootschap (z naamloze vennootschap) te zijn, dit nochtans in werkelijkheid niet zijn : Hun optreden kan lastige vragen doen rijzen aangaande de rechtsgevolgen van de opgewekte schijn en hetgeen dienvolgens is gedaan of nagelaten (vgl. bijv. H.R. 4 Juni 1920, N.
J. 1920, blz. 712, W. 10 603, met noot van Molengraaff).Lit.: E. J. J. van der Heyden, Handboek voor de N.V. (1950, 5de dr., bew. d. W. C. L. van der Grinten), §§ 139, 201.