Nederlands godgeleerde en oriëntalist, zoon van Albert (Franeker 19 Sept. 1716 - Leiden 27 Nov. 1778), studeerde te Leiden theologie en Oosterse talen, werd hoogleraar te Herborn (Hessen) en nog in hetzelfde jaar 1744 voor beide vakken te Leiden. Hij volgde de voetsporen van zijn vader en ging met zijn interpretatie van het Hebreeuws naar het Arabisch nog verder dan deze.
Hij werd ook Interpres legati Warneriani en regent van het Statencollege. Ondanks zijn geleerdheid publiceerde hij betrekkelijk weinig; hij mengde zich veel in theologische en kerkelijke controversen.Bibl.: De utilitate dialectorum orientalium ad tuendam integritatem codicis hebraei (1742); Diss. ad locum Apost. Phil. II, 5-11 (1743).