Duits theoloog en historicus (Wittenberg 17 Apr. 1710 - Erlangen 10 Sept. 1759), werd in 1742 hoogleraar in de Christelijke oudheidkunde te Leipzig en in 1747 in de theologie te Erlangen. In zijn Allgemeine Geschichtswissenschaft (1752) is hij een der eersten die verschil maakt tussen de feiten en de weergave ervan door de geschiedschrijver en die de gronden en verschillende graden van historische waarschijnlijkheid onderscheidt.
Lit.: Hans Müller, J. M. Chi. (Eberings Hist. Stud., Heft 134) (1917); Allen Johnson, The Historian and Historical Evidence (N.Y. 1926), blz. 118-122.