Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GERECHTSKOSTEN

betekenis & definitie

noemt men gewoonlijk de uitgaven, die een rechtsgeding noodzakelijkerwijze met zich brengt.

In Nederland worden deze kosten in strafzaken over het algemeen door de Staat gedragen, doch er wordt nog enig verschil gemaakt al naar gelang de zaak eindigt zonder of met oplegging van een straf of een maatregel (art. 591 W.v.Sv.). Zie verder hierover J. M. van Bemmelen, Strafvordering, blz. 538-539. Een wet van 18 Apr. 1874, Stbl. 66, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 Febr. 1949, Stbl.

J87, regelt de tarieven van gerechtskosten in strafzaken.

In burgerlijke zaken wordt de tussenkomst van de rechter buiten de salarissen van rechtsprekend en administratief personeel en de kosten der localiteiten en nog enige andere over het algemeen niet kosteloos verkregen; van Boneval Faure noemt dit een der „hoofdbeginselen van de burgerlijke rechtspraak” (Het Nederlandsche burgerlijk procesrecht I, 3de dr., blz. 107). Het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken, vastgesteld bij wetten van 28 Aug. en 29 Dec. 1843, Stbl. 37-41, 66 en 67, laatstelijk gewijzigd bij de op 1 Juli 1949 in werking getreden wet van 25 Febr. 1949, Stbl. J87, begint met in beginsel de proceskosten ten laste te laten van de partij, te wier behoeve de desbetreffende verrichting geschiedt. Als regel evenwel worden zij ten slotte door de rechter gelegd op wie in het ongelijk wordt gesteld (art. 56 W.v.B.Rv.).

Dit indemnisatiestelsel lijdt echter verschillende belangrijke uitzonderingen; soms kunnen de kosten geheel of ten dele worden „gecompenseerd”, hetgeen betekent, dat zij geheel of ten dele blijven voor rekening van wie ze leden. Ook kunnen er kosten ten laste van derden worden gebracht: advocaten, procureurs, deurwaarders, „die zich in hun bedieningen te buiten (zijn) gegaan” (art. 58 W.v.B.Rv.) e.d.

Het beginsel, dat de in het ongelijk gestelde in de kosten wordt veroordeeld, is reeds zeer oud en ook buiten Nederland vrij algemeen aanvaard. Over de rechtsgrond bestaat veel verschil van mening, al is men wel steeds meer er van overtuigd geraakt, dat het meestal niet aangaat hem te zoeken in een achteraf vastgestelde onrechtmatige daad der veroordeelde partij, die daarin zou bestaan, dat hij het op het geding heeft laten aankomen.

Al verkondigt art. 56 W.v.B.Rv., dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen wordt, dit betekent niet, dat de winnende al zijn uitgaven vergoed krijgt; niet alle verschotten en salarissen van advocaten enz. plegen onder de kostenveroordeling te vallen.

Ten behoeve van behoeftigen en minder draagkrachtigen bestaat een mogelijkheid kosteloos of tegen verminderd tarief te procederen (z armen, armenrecht).

De toepassing der weinige kostenregelen vertoont een grote verscheidenheid en is daardoor af en toe dikwijls lastig. Het bedrag der kosten, waarin de verliezende partij wordt verwezen, wordt, voor zoveel zij voor de uitspraak en niet door haar zelf zijn gemaakt, bij het vonnis bepaald (art. 56 W.v.B.Rv.), waardoor geschillen worden afgesneden. De vereffening der nakosten geschiedt als regel in der minne; art. 615 W.v.B.Rv. vindt weinig toepassing.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: W. L. Haardt, De veroordeling in de kosten van het burgerlijk geding, diss. Leiden (1945).

De BELGISCHE beschikkingen inzake gerechtskosten op burgerlijk gebied zijn over het algemeen dezelfde als de Nederlandse. De rechtspraak is kosteloos in deze zin, dat de partijen de rechters niet hoeven te betalen, behoudens in geval van arbitrage-procedure (z arbitrage). Doch om tot de gerechtelijke uitspraak te komen hebben zij allerhande kosten moeten maken: deze onkosten nu worden als gerechtskosten aangezien als zij werden gemaakt om de fiscus te voldoen (bijv. registratierecht-kosten), als zij dienden om de ministeriële ambtenaren te vergoeden die hun ambt hebben verleend (bijv. de deurwaarders, de pleitbezorgers) of om de kosten van het onderzoek te dekken (o.a. het getuigengeld, het ereloon van de deskundige enz.). Tot de gerechtskosten behoort echter niet het ereloon van de advocaat.

Ook volgens Belgisch procesrecht wil de regel, dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten verwezen wordt (art. 130 W.v.B.Rv.). Dit voorschrift moet steeds worden gevolgd door de rechtbank. De Belgische rechtspraak neemt aan dat de verwijzing in die kosten het karakter heeft van een vergoeding ten laste van de partij die in het ongelijk wordt gesteld, om de partij die wint schadeloos te stellen voor de kosten die zij moest doen om haar recht te doen gelden (Verbr. 11 Mei 1922-Pas. 1922-I-285). Er zijn evenwel uitzonderlijke gevallen.

De kosten worden aangerekend volgens tarieven (bijv. voor de pleitbezorgers) en taxering (bijv. experten). De vereffening geschiedt meestal in der minne. Ten behoeve van niet- of minvermogenden bestaat verder de kosteloze rechtspleging (z armenrecht) of pro-Deo-bijstand, waarmede hun de kans wordt geboden hetzij volkomen gratis hetzij mits het storten van een borgsom te procederen.

Op strafgebied worden de gerechtskosten door de rechtbank ten laste gelegd van de betichte in de mate dat hij ze heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelt hieromtrent souverein. De veroordeling tot de gerechtskosten is evenwel geen straf, doch een beslissing van burgerlijke aard. De rechter kan lijfsdwang( opleggen ter verzekering van de inning der gerechtskosten (art. 47 W.v.S.).

Doet de veroordeelde op de bij de wet gestelde wijze blijken van zijn onvermogen, dan moet hij, na 7 dagen lijfsdwang te hebben ondergaan, in vrijheid worden gesteld (art. 47 voormeld).

MR W. DELVA

Lit.: L. van Bauwel, Handboek van het Burgerlijk Procesrecht, dl II (Brussel 1936); A. Braas, Précis de procédure civile (Bruxelles 19458).