Ital.: facezie, van facetus (Lat.) = grappig, noemt men de vooral in de Renaissanceperiode in Italië en in Duitsland bloeiende, zeer korte, in een „pointe” eindigende, vrolijke vertellingen met meest sterk erotische inslag en veelal met een spits tegen de Kerk of haar waardigheidsbekleders. De vader van het genre, waarop vele uitstekende en serieuze schrijvers hun krachten beproefd hebben, was de Florentijnse humanist Poggio Bracciolini*, een tijdlang secretaris van de Curie, met zijn befaamde (in het Latijn geschreven) Libri facetiarum, uit de jaren 1438-1450, uitg. 1452, 1470, 1519 e.v.
Andere „facezie” zijn die ten name van de dorpspastoor Arlotto Mainardi (1396-1484), die van Gonnella en van Barlacchia, alle te zamen in uitstekende tekstverzorging uitg. d. G. Baccini (1884). Vooral in Duitse vertalingen zijn de „facezie” goed bereikbaar.MR H. VAN DEN BERGH
Lit.: K. Vollert, Zur Gesch. der lat. F.-Sammlungen des 15. u. 16. Jhr. (1912); Gerhard Kuttner, Wesen und Formen de deutschen Schwanklit. im 16. Jahrh. Diss. Marburg (1934).