houdt in, dat in die landen verkregen opbrengsten naar het buitenland worden weggezogen, het land van productie niet ten goede komen, daarentegen het „uitputten” (drain). Uit dit gezichtspunt is niet de zwaarte van de schatting het bepalende moment, maar slechts het feit, dat productie en consumptie locaal van elkaar gescheiden zijn en de vertering elders geschiedt.
Het is echter slechts een deel van de beloning dat aldus naar buiten verdwijnt; er zijn ook binnenlandse productiefactoren (grond en een groot deel van de arbeid) welker beloning in het land zelf wordt verbruikt en die zonder hulp van buiten niet in het productieproces zouden zijn ingeschakeld. Zo gezien brengt die buitenlandse hulp geen verarming maar verrijking. Er is echter ook een andere opvatting van drainage mogelijk, waarbij het criterium juist wel gezocht wordt in de hoogte van de beloning, t.w. in de bovenmatigheid van de beloning van de buitenlandse productiefactoren en de ondermatigheid van de beloning der binnenlandse productiefactoren. Vooral deze laatste wordt dan in verband gebracht met de drang van het buitenlandse kapitaal de productiekosten zo laag mogelijk te houden, ten einde de winst te vergroten.PROF. DR J. H. BOEKE
Lit.: B. K. Sarkar, Economie Development (1926); A. P. H. Berkhuysen, De Drainagetheorie voor Indonesië (1948).