zijn ijzeren staven, die in muuropeningen of in raamkozijnen bij het optrekken van een gebouw gelijktijdig worden ingewerkt en op zodanige afstand van elkander worden geplaatst, dat een persoon zich er nimmer tussen door kan wringen, teneinde zich op onrechtmatige wijze toegang tot een gebouw te verschaffen, m.a.w. ten einde het gebouw tegen inbraak, of, zoals bij gevangenissen, tegen uitbreken te beschermen. De toepassing van diefijzers stamt uit de tijd toen de veiligheid in de steden nog zeer gering was, dus uit de vroege middeleeuwen.
Tegenwoordig worden diefijzers weinig meer toegepast; wel ziet men ze echter veel aan bankgebouwen, waarbij ze o.a. aesthetisch er toe bijdragen het karakter van het gebouw te doen uitkomen.